Zwijgrecht na vordering art. 165 WVW
Een verdachte kan nooit worden verplicht om aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Dit noemen we ook wel het nemo tenetur-beginsel. Dit beginsel vloeit voort uit artikel 6 lid 1 EVRM. In Nederland kennen we in dat verband het zwijgrecht, dat is neergelegd in art. 29 Sv.
Geen verplichte medewerking
In zijn arrest d.d. 26 oktober 1993 (NJ 1994, 629, LJN: ZC9475) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de kentekenhouder die al als verdachte van een verkeersmisdrijf is aangemerkt, doordat hij terzake dat misdrijf als verdachte is gehoord, niet verplicht is aan de daarna gevolgde vordering ex artikel 41 van de Wegenverkeerswet (oud) gevolg te geven. Die vordering druist dan namelijk in tegen het aan artikel 29 Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende beginsel dat een verdachte in het algemeen niet kan worden verplicht of gedwongen informatie te verschaffen welke als bewijs van dat misdrijf tegen hem kan worden gebruikt.
Op 1 januari 1995 is de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden. Het hof is van oordeel dat voormeld arrest van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat in de plaats is getreden van voormeld artikel 41 Wegenverkeerswet, zijn betekenis heeft behouden, nu uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat de wetgever een uitzondering op voormeld beginsel heeft willen maken. Dat brengt mee dat de kentekenhouder die reeds als verdachte van een verkeersmisdrijf is gehoord niet verplicht is aan de vordering ex artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gevolg te geven.
Ontslag van rechtsvervolging
Indien de officier van justitie in een dergelijk geval toch tot vervolging van de verdachte overgaat, heeft dit tot gevolg dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is ingevolge artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, noch elders strafbaar is gesteld, en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.