Vrijspraak rijden onder invloed van drugs ondanks gebruik XTC
Heel vaak gaat de officier van justitie er vanuit dat er sprake is van een strafbare rijden onder invloed van drugs indien uit een rapport van het NFI blijkt dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief is beïnvloed. Dit waarschijnlijkheidsoordeel van het NFI is echter niet voldoende om met overtuiging te komen tot een bewezenverklaring van art. 8 WVW, vlg Gerechtshof Arnhem, 15 maart 2010, LJN: BL8116.
Hof: vrijspraak rijden onder invloed van drugs
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor het bewijs dat verdachte onder zodanige invloed van een stof verkeerde is een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voorhanden. Daarin wordt onder meer als onderzoeksresultaat gemeld dat in het bloed van verdachte een hoge werkzame concentratie van MDMA is aangetoond. Daarnaast worden nog andere (omzettingsproducten van) drugs aangetoond. In het deskundigenrapport van het NFI wordt daaraan de conclusie verbonden dat de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief beïnvloed was. Deze conclusie houdt kennelijk het hoogste waarschijnlijkheidsoordeel in dat door het NFI gegeven kan worden. Het hof acht deze conclusie onvoldoende om aan te nemen dat verdachte onder zodanige invloed verkeerde, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Er is weliswaar ook de verklaring van verdachte dat zij aldaar en toen heeft gereden, terwijl zij een halve XTC-pil had genomen, doch op basis daarvan kan niet worden vastgesteld wat er precies in die pil zat en wat voor invloed dat op haar rijvaardigheid heeft gehad. Verdachte heeft zelf verklaard dat zij de halve pil een half uur voor de aanhouding heeft ingenomen en dat ze niet merkte dat de pil werkte.
Het hof acht tevens van belang – hoewel dit geen voorwaarde is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen – dat de verbalisanten geen bijzonder rijgedrag hebben waargenomen.
Zie ook:
Enkele omstandigheid onder invloed van amfetamine is onvoldoende voor art. 6 WVW
Rechtbank Noord-Nederland, 6 juni 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2823
Aan verdachte zijn geen andere concrete omstandigheden verweten dan de omstandigheid dat hij onder invloed verkeerde van amfetamine, van welke omstandigheid niet is gebleken in hoeverre deze invloed heeft gehad op en bepalend is geweest voor het rijgedrag van verdachte en het ontstaan van het ongeval.
Anders dan bij overtreding van artikel 8, eerste lid, en de strafverzwarende omstandigheid zoals bedoeld in artikel 175 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) waarbij het gaat om de vaststelling of een bestuurder niet tot besturen in staat geacht moet worden, is voor het vaststellen van schuld aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW van belang of sprake was van feitelijk gevaarlijk of niet aan de verkeerssituatie aangepast rijgedrag, dan wel van andere concrete feiten of omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat sprake was van gevaarzettend rijgedrag.