Vrijspraak voor ongeluk na rijden onder invloed van alcohol
Het veroorzaken van een ongeluk, waarbij ook nog eens alcohol in het spel is, leidt vaak tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, het veroorzaken van een ongeluk door schuld. Maar niet altijd kan er een verband worden aangetoond tussen het rijden onder invloed en het ongeluk. Dan dient vrijspraak te volgen, zoals ook het geval was in Rechtbank Zeeland West-Brabant, 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5016.
Beoordelingskader schuld bij ongeluk
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte van het ongeval een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, dus of er op zijn minst genomen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Feiten en omstandigheden ongeluk
Bij de beoordeling van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden die volgen uit het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 16 november 2012:
- Ten tijde van de aanrijding heerste er duisternis. De aanrijding vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Tienhovenlaan, gelegen buiten de bebouwde kom van Oisterwijk in een bosrijk gebied, waar op de plaats van het ongeval geen straatverlichting aanwezig was, waardoor het zeer donker was. Verdachte voerde dimlicht. De voetgangers (het overleden slachtoffer en haar echtgenoot [naam echtgenoot] ) droegen donker gekleurde kleding zonder reflectiemateriaal en droegen geen voorwerpen met zich mee waardoor zij voor andere weggebruikers goed of beter waarneembaar werden. Er is vastgesteld dat onder deze omstandigheden de voetgangers op een afstand van 26 meter gedeeltelijk zichtbaar werden voor verdachte.
- De Tienhovenlaan is een verharde weg met eenrichtingsverkeer voor motorrijtuigen. Er waren geen markeringen op het wegdek aanwezig. Voor, op en voorbij de plaats van het ongeval was de weg recht. De verharde weg was ongeveer 3,60 meter breed en was aan beide zijden omzoomd door dicht naast de verharde weg staande eikenbomen. Naast de linker berm, bezien vanuit de verdachte, liep een onverhard voetpad van 1,20 m breed. Het voetpad (zandpad) was van de verharde weg gescheiden door voornoemde rij bomen. De voetgangers liepen op de verharde weg. Zij liepen naast elkaar aan de rechterzijde van de weg, bezien vanuit het perspectief van verdachte. De voetgangers en verdachte bevonden zich dus aan dezelfde kant van de weg als verdachte. De hond van de voetgangers liep voor hen uit, in het midden van de weg. De personenauto en de voetgangers kwamen elkaar tegemoet. De voetgangers zijn niet uitgeweken toen zij het voertuig van verdachte zagen naderen.
- De aangetroffen sporen passen bij het beeld dat de personenauto met de voorzijde frontaal op de hond botste en met de rechtervoorzijde frontaal op het slachtoffer botste.
- Op het weggedeelte gold een snelheidslimiet van 80 kilometer per uur. Verdachte reed bij aanvang van het remmen minimaal 53 kilometer per uur en maximaal 54 kilometer per uur. Bij een snelheid van 54 kilometer per uur legde verdachte 15 meter per seconde af (54.000 meter per uur / 3.600 seconden per uur = 15 meter per seconde).
- Voor, tijdens of na de botsing met de hond remde de personenauto krachtig af, waarbij de rechtervoorband een rem/regelspoor aftekende. Uit het bandenspoor (regelspoor) kan opgemaakt worden dat er een nood- of paniekremming was uitgevoerd en dat er door de bestuurder naar links was uitgeweken. Tevens kan daaruit opgemaakt worden dat de remweg van verdachte tenminste 10,10 meter bedroeg.
- De reactietijd van een alerte bestuurder, te weten een bestuurder die gevaar verwacht en niet onder invloed van alcohol verkeert, ligt tussen de 1,11 (2% waarde) en 1,62 (92% waarde) seconde.
Uit de verklaring van [naam echtgenoot] volgt dat de hond voor hen op de weg liep, dat deze zich bij het zien van de auto omdraaide en naar hen kwam toegelopen en dat de hond daarbij midden op de weg liep.
Tevens is gebleken dat verdachte ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft dit ook bekend. De bij verdachte gemeten waarde betrof 785 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht, meer dan driemaal de toegestane hoeveelheid.
Ongeluk zou ook gebeurd zijn als verdachte niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest
Op grond van het voorgaande en bij gebreke aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met voor ter plaatse geldende gepaste snelheid over de rijbaan heeft gereden, terwijl hij de dimlichten van zijn auto aan had staan. Het is de rechtbank niet gebleken dat er zich een omstandigheid heeft voorgedaan waarop verdachte zijn rijgedrag had moeten aanpassen ofwel had moeten anticiperen op een bijzondere verkeerssituatie. De rechtbank overweegt voorts dat bij een snelheid van 54 kilometer per uur (15 meter per seconde) en bij een reactietijd van 1,11 seconde, er gedurende de reactietijd 16,65 meter wordt afgelegd. Bij een reactietijd van 1,62 seconde bedraagt die afstand 24,3 meter. Gelet op de afstand van 26 meter, waarbinnen de voetgangers in het schijnsel van het dimlicht (deels) zichtbaar waren, betekent dit dat ook een nuchtere, alerte bestuurder de voetgangers al zeer dicht is genaderd, voordat hij kan reageren. Onder deze omstandigheden is tijdig remmen – mede gezien de remweg van tenminste 10,10 meter – ook voor een nuchtere en alerte bestuurder naar het oordeel van de rechtbank vrijwel onmogelijk. De vraag is vervolgens of verdachte het ongeval had kunnen voorkomen door tijdig uit te wijken. Nog daargelaten dat de voetgangers pas op een laat moment voor verdachte zichtbaar waren en de weg ter plaatste smal was en aan weerszijde omzoomd door eikenbomen, liep er ook nog een hond midden op de weg. Deze hond liep voor de voetgangers uit. Verdachte kon de hond niet meer ontwijken en na deze aanrijding is bijna onmiddellijk de aanrijding met de voetgangers ontstaan. Aan het remspoor is te zien dat verdachte na de aanrijding met de hond nog is uitgeweken naar links, maar dat mocht niet meer baten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook een nuchtere en alerte bestuurder de voetgangers onder deze omstandigheden niet tijdig had kunnen ontwijken.
Met betrekking tot de vraag wat de invloed is geweest van het alcoholgebruik door verdachte op het rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat verdachte met meer dan het wettelijk toegestane alcoholgehalte zijn auto heeft bestuurd. Uit informatie van het NFI volgt dat het gebruik van ethanol (alcohol) leidt tot een verlenging van de reactietijd van de bestuurder van een auto. Wat deze toename van de reactietijd is bij een concentratie ethanol zoals bij verdachte is gemeten, heeft het NFI niet kunnen vaststellen.
Volgens vaste jurisprudentie is echter de enkele vaststelling van het gebruik van alcohol doorgaans onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu voor het overige niet kan worden vastgesteld dat verdachte als verkeersdeelnemer tekort is geschoten en het waarschijnlijk is te achten dat een bestuurder die niet onder de invloed was van alcohol de aanrijding ook niet had kunnen voorkomen, is het enkele alcoholgebruik van verdachte onvoldoende om te kunnen komen tot de vaststelling dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Alle feiten en omstandigheden overziend is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vastgesteld kan worden dat sprake is van een betreurenswaardig ongeval dat veel verdriet heeft veroorzaakt bij de nabestaanden van [slachtoffer] , maar dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat het verkeersongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden aan verdachtes schuld te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Weliswaar leidt het onder invloed van alcohol besturen van een auto in algemene zin tot verkeersonveilige situaties, maar onder de gegeven omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat het rijgedrag als zodanig in dit concrete geval gevaarzettend of hinder veroorzakend is geweest. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
> Meer informatie ‘vrijspraak ongeval ondanks rijden onder invloed van alcohol’