Vrijspraak doodslag bij dodelijke aanrijding peuter; geen duidelijk aanwezig publiek
Voor een veroordeling wegens doodslag in het verkeer, moet worden bewezen dat de verdachte door zijn handelen welbewust de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat een ander hierdoor dodelijk gewond zou kunnen raken. Minimale eis hierbij is dat de verdachte weet heeft van aanwezig publiek. In de zaak waarbij een peuter plotseling de weg overstak in een 30 km zone, terwijl de verdachte meer dan 80 km/u reed. Ondanks deze hoge snelheid in de woonwijk, kwam de rechter tot een vrijspraak voor doodslag (Rb Zeeland West-Brabant, 3 november 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:6882.
Rechtbank: vrijspraak doodslag
Aan de rechtbank ligt allereerst de vraag voor of er wettig en overtuigend bewijs is voor doodslag. Daartoe is vereist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om [voornaam slachtoffer] van het leven te beroven. Van opzet op de dood van het slachtoffer kan echter ook sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden (voorwaardelijk opzet). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij een verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte veel te hard reed in een woonwijk tijdens Koningsdag, maar niet dat toen ook sprake was van (kenbare) nabijheid van andere verkeersdeelnemers zoals voetgangers of kinderen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van die verkeersdeelnemers. Evenmin kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat door verdachte een dergelijke kans bewust is aanvaard. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van [voornaam slachtoffer] . De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde doodslag.