Vrijspraak art. 5 en 6 WVW ondanks dodelijk verkeersongeval met alcohol
Het bewijs dat een ernstig verkeersongeval met dodelijke afloop niet altijd hoeft te leiden tot een veroordeling wegens artikel 6 WVW (veroorzaken verkeersongeval door schuld) of artikel 5 WVW (gevaar op de weg veroorzaken) is de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden, van 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9440. De bestuurder reed onder invloed van alcohol, en het Openbaar Ministerie verweet de verdachte dat hij te snel had gereden en zijn rijgedrag onvoldoende had aangepast. Het hof komt echter tot een vrijspraak voor zowel artikel 6 als artikel 5 WVW. Volgens het hof waren de deskundigenberichten gebaseerd op te beperkt onderzoek, kon de gereden snelheid niet worden vastgesteld, en ook kon onoplettendheid bij de verdachte niet worden vastgesteld.
De volledige overwegingen van het hof vindt u hierna:
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2007 in de gemeente [gemeente] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, nadat hij (kort) tevoren een hoeveelheid alcoholische drank had genuttigd, op genoemde weg een fietser, welke fietser vanaf een vrijliggend fietspad van de [straat] de rijbaan van die [straat] overstak of opreed, althans zich al dan niet gedeeltelijk op of nabij de rijbaan van die [straat] bevond,
– met aanmerkelijke snelheid, althans met een ter plaatse te hoge snelheid, te naderen en/of
– in plaats van tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of in plaats van voldoende afstand te bewaren tot en/of in plaats van voldoende rekening te houden met die fietser
met het door verdachte bestuurde motorrijtuig aan te rijden en/of te botsen tegen die fietser en/of die fiets, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 december 2007 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat], op genoemde weg een fietser, welke fietser vanaf een vrijliggend fietspad van de [straat] de rijbaan van die [straat] overstak of opreed, althans zich al dan niet gedeeltelijk op of nabij de rijbaan van die [straat] bevond,
– met aanmerkelijke snelheid, althans met een ter plaatse te hoge snelheid, is genaderd en/of
– in plaats van tijdig en/of voldoende uit te wijken voor en/of voldoende afstand te bewaren tot en/of voldoende rekening te houden met die fietser
met het door verdachte bestuurde motorrijtuig tegen die fietser en/of die fiets is aangereden of gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof hecht er aan op te merken zich er zeer van bewust te zijn dat het verkeersongeval grote, onuitwisbare gevolgen heeft gehad voor de nabestaanden van Koen den Ouden. Zijn overlijden heeft onherstelbaar leed bij de nabestaanden tot gevolg gehad: dat leed is ter terechtzitting onder woorden gebracht in de slachtofferverklaringen.
Het hof stelt vast dat in de tenlastelegging, zowel in de primaire als in de subsidiaire variant, aan verdachte een aantal verwijten wordt gemaakt.
Het eerste betreft het verwijt dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.
In het dossier bevindt zich het NFI-rapport d.d. 1 augustus 2008 opgesteld door [deskundige]. Op basis van een literatuurstudie wordt een conclusie getrokken over de meest waarschijnlijke snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Het hof acht die conclusie te zeer gebaseerd op gegevens waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij voldoende overeenkomen met de onderhavige situatie om als bewijs dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden te kunnen dienen.
In het dossier bevindt zich een tweede NFI-rapport d.d. 1 september 2011 eveneens opgesteld door [deskundige]. Op basis van een beperkt aantal botsproeven wordt een conclusie getrokken over de meest waarschijnlijke snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Het hof acht de uitkomsten van de verschillende botsproeven zo divers, dat daaruit niet eenduidig de conclusie kan worden getrokken dat het niet anders kan dan dat verdachte te hard heeft gereden. Daarbij betrekt het hof tevens dat berekeningen die tot de conclusie van [deskundige] hebben geleid uitgaan van de aanname dat de botsing tussen het voertuig van verdachte en de fiets heeft plaatsgevonden op de fietsoversteekplaats. Of dat daadwerkelijk het geval is geweest kan naar het oordeel van het hof niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Het sporenbeeld geeft op dat punt geen uitsluitsel en ook zijn er geen getuigenverklaringen waaruit dit kan volgen. Verdachte heeft consistent verklaard dat de botsing voorbij de fietsoversteekplaats heeft plaatsgevonden, hetgeen ook wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1].
Met betrekking tot de gereden snelheid van verdachte, bevindt zich in het dossier nog de getuigenverklaring van [getuige 2], die verklaart dat verdachte bij de verkeerslichten met abnormale snelheid optrok en heel hard reed over de [straat]. Die verklaring ziet echter niet op de snelheid van verdachte kort voor of ten tijde van het ongeval, zodat ook die verklaring niet als bewijs kan dienen dat verdachte met te hoge snelheid heeft gereden.
Het tweede betreft (samengevat) het verwijt dat verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met het overige verkeer en zijn rijgedrag onvoldoende daarop heeft aangepast. Het hof is van oordeel dat dit niet uit bewijsmiddelen kan volgen. Het hof stelt vast dat uit het sporenbeeld na het ongeval hierover onvoldoende kan worden vastgesteld. Verdachte heeft bovendien telkens verklaard dat hij de fietser in de gaten heeft gehouden, heeft afgeremd voor de fietsoversteekplaats en – toen hij zag dat de fietser niet overstak – is doorgereden. Die verklaring van verdachte vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1], die verklaart dat verdachte net voor de oversteekplaats langzamer ging rijden en daarna weer optrok. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit volgt dat de verklaring van verdachte niet juist kan zijn.
Het derde verwijt dat verdachte alleen in de primaire variant wordt gemaakt is dat verdachte meer alcohol in zijn bloed had dan toegestaan. Naar het oordeel van het hof is die enkele omstandigheid – temeer in dit geval waarin de overschrijding van het toegestane alcoholpromillage beperkt te noemen is – onvoldoende om de aanmerkelijke schuld van verdachte aan het verkeersongeval vast te kunnen stellen.
< Terug naar Meer informatie gevaarlijk rijgedrag
< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld