Voorbeelden wel roekeloosheid aangenomen
Onder roekeloosheid kan worden verstaan dat verkeersgedrag, dat zich kenmerkt door het ontbreken van elke vorm van voorzichtigheid, waarbij de verkeersdeelnemer (meestal de bestuurder van een motorrijtuig) kennelijk zonder enige remming door of besef van de onaanvaardbare risico’s van zijn gedrag op zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer deelneemt. Daarmee staat hij dus zozeer ver af van het te verwachten min of meer normale verkeersgedrag, waarbij als bekend wel vaker normen worden overtreden (en soms in aanzienlijke mate), dat een strafverzwaring ten opzichte van de ‘gewone’ schuld gerechtvaardigd is, gelet op de evidente gevaarzetting voor het verkeer. Het betreft gemeengevaarlijk rijgedrag. Om u een indruk te geven wat er onder roekeloosheid moet worden verstaan, geven wij enkele voorbeelden van strafzaken waarbij wel voldoende bewijs voor roekeloos rijgedrag werd aangenomen.
Beoordelingskader roekeloosheid
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende beoordelingskader van de Hoge Raad worden vooropgesteld. Het onder 1 primair ten laste gelegde is toegesneden op art. 6 jo art. 175 (oud) WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term “roekeloos” moet daarom worden geacht aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175 lid (oud) 2 WVW 1994. Het is vaste rechtspraak dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Ook verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor de schuldvorm “roekeloosheid” geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid zware eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, en dat de verdachte zich daarvan bewust was, of had moeten zijn.3 In dat verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer in art. 175 lid 3 WVW 1994 genoemde gedragingen, het zoals rijden onder invloed of ernstig overschrijden van de maximum snelheid.
De eisen die de Hoge Raad stelt aan het bewijs van roekeloosheid zijn dus streng. Zoals de Hoge Raad zelf overweegt vallen het begrip roekeloos in het normale spraakgebruik en het juridische begrip roekeloos (ongelukkigerwijs) niet per definitie samen. De wijze waarop de Hoge Raad toepassing geeft aan zijn invulling van het juridische begrip roekeloosheid komt erop neer dat er tot nu toe alleen van roekeloosheid kon worden gesproken in geval van dood of zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van (i) een kat- en muisspel, een snelheidswedstrijd of een wedstrijdachtige achtervolging of (ii) zeer gevaarlijk rijgedrag tijdens het vluchten voor de politie respectievelijk na een verkeersruzie. Het lijkt er daarmee op dat van roekeloosheid pas sprake kan zijn bij buitengewoon ongebruikelijk verkeersgedrag (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25 en HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:773)
Opmerking verdient tot slot dat met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeerdelicten die op 1 januari 2020 in werking is getreden, de reikwijdte van roekeloosheid als vorm van schuld als bedoeld in art. 175 lid 2 WVW (op het eerste oog) ingrijpend is gewijzigd. Aan dat lid is door de wetgever toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als overtreding van art. 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Dit eveneens nieuw ingevoegde art. 5a WVW 1994 behelst een nieuwe strafbaarstelling voor opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag dat zonder gevolgen is gebleven. Volgens het eerste lid van art. 5a WVW is het “een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.” Daarop volgt een opsomming van (in totaal dertien) verkeersgedragingen die als zodanig kunnen worden aangemerkt, zoals het niet verlenen van voorrang, rijden door rood licht en spookrijden. Het zal moeten gaan om een ‘samenstel van overtredingen’ ( Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 13.) en het (voorwaardelijk) opzet dient zowel te zijn gericht op het overtreden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden daarvan. De vaststelling dat sprake is van opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in art. 5a WVW 1994, kan vervolgens dienen ter vaststelling dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in art. 175 lid 2 WVW 1994. Met deze koppeling met art. 5a WVW 1994, beoogt de wetgever de toepassing van roekeloosheid ex art. 6 WVW 1994 te verruimen ten opzichte van de invulling van dat begrip die de Hoge Raad daaraan tot nu toe heeft gegeven en daarmee meer recht te doen aan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever.(Kamerstukken II 2018/19, 35086, nr. 3, p. 3 en 7-8.) De verwachting is dat hiermee in de praktijk de feitenrechter meer ruimte krijgt om bij verkeersongevallen met ernstige gevolgen schuld in de vorm van roekeloosheid aan te nemen en daarmee hogere straffen op te leggen. Omdat de strafbaarstelling van art. 6 WVW 1994 hiermee niet in voor de verdachte gunstige zin is gewijzigd, laat ik deze nieuwe wetgeving voor het onderhavige geval verder buiten beschouwing.
Vluchten voor politie
HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1086
AG: De Hoge Raad heeft nadien immers uitgemaakt dat van roekeloosheid niet alleen sprake is wanneer de verdachte zich van het zeer ernstige gevaar bewust was, maar ook indien hij zich daarvan bewust had moeten zijn. Het hof heeft in dat verband ook overwogen dat verdachte kennelijk zonder enige remming door besef van de onaanvaardbare risico’s van zijn gedrag op zeer gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en dat hij zich bewust had moeten zijn van dit gevaar en het risico dat hij nam. De eerste deelklacht faalt.
Roekeloosheid bij een verkeersruzie op de snelweg
HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2414
art. 6 en 175 WVW 1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:960 m.b.t. roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat verdachte ‘s nachts bij een verkeersruzie een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met zijn lichten heeft geseind en deze rechts heeft ingehaald, en dat hij zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rijbaan van een onverlichte snelweg om verhaal te halen, waarbij verdachte zo abrupt heeft geremd dat de achter hem rijdende auto werd gedwongen te stoppen. Als gevolg daarvan is een achteropkomende auto in botsing gekomen met de stilstaande auto’s, waarbij drie personen gewond zijn geraakt. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat hier zich een uitzonderlijk geval voordoet.
Tegen rijrichting in blijven rijden tijdens achtervolging
Rechtbank Rotterdam, 12 november 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10119
Gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arresten van 15 oktober 2013 (onder meer ECLI:NL: HR:2013:959) over roekeloosheid in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994, overweegt de rechtbank als volgt.De rechtbank stelt voorop dat, blijkens de wetsgeschiedenis, roekeloosheid geldt als ‘de zwaarste vorm van het culpose delict’, dat dit grenst aan opzet en dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Bij de vaststelling of sprake is van dergelijke roekeloosheid heeft de rechtbank gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, een en ander zoals hiervan uit de bewijsmiddelen blijkt. Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsvoering volgt dat verdachte: – als bestuurder van een bromfiets met een motoragent in een achtervolging verwikkeld is geraakt en met hoge snelheid (van ten minste 52 km/u) heeft gereden, – hoewel daartoe vrijwel geen ruimte was, op de kruising [straatnaam 3]-[straatnaam 4] tussen twee voertuigen door is gereden, daarbij een personenauto (Nissan) heeft geraakt en zonder voorrang te geven aan voorrang hebbend verkeer en met achterlating van een chaos van remmende auto’s is doorgereden;- met hoge snelheid slingerend heeft gereden op de [straatnaam 3], terwijl hier meerdere andere weggebruikers reden, kennelijk om te voorkomen dat de motoragent langszij kon komen;- een voor hem rijdende vrachtauto links wilde inhalen, daar door tegemoetkomend verkeer geen ruimte voor heeft gezien en daarom naar rechts heeft gestuurd en dan toch naar verder naar links, waarbij hij uiteindelijk heeft gestuurd in de richting van het links van de weg liggende fietspad;- daar is uitgekomen op een niet voor hem als bromfietser uit de tegengestelde rijrichting komende verkeersdeelnemer bedoeld fietspad, waarna hij onverminderd hard is blijven rijden, terwijl hij heeft gezien dat hij reed in de richting van een daar rijdende fietsster;tegen wie hij is aangereden, waarna hij zelf ten val is gekomen.De verdachte heeft, waar het gaat over de afwegingen en keuzes die hij heeft gemaakt, verklaard:- in verband met de beslissing om voor de motoragent weg te vluchten en het zich daarbij voordoende gevaar : “Ik heb toen de keuze gemaakt ervandoor te gaan.”, “Ik nam toen de beslissing om te proberen de agent te ontlopen door weg te rijden.”, “Als het me lukt om weg te komen, heb ik geluk en anders zie ik wel verder.”, “Dat ging heel gevaarlijk eerlijk gezegd.” – na de aanrijding met de Nissan : “Ik weet dat ik had moeten stoppen (..), maar omdat er een agent achter mij aanzat besloot ik door te rijden.”, – bij de inhaalmanoeuvre : “Ik besloot toen nog verder uit te wijken naar links waar een fietspad was. Op dat [fietspad] kwam echter een vrouw uit tegengestelde rijrichting op haar fiets aanrijden.”, “Ik zag de mevrouw wel, maar ik moest wel in een ruime bocht het fietspad op sturen, omdat ik te hard ging. Ik kon niet remmen, omdat mijn achterrem nauwelijks werkte. U vraagt mij of het een optie was om een andere kant op te sturen, niet in de directe richting van de vrouw op de fiets. Dat was voor mij geen optie omdat ik dan de sloot in zou gaan. Ik wilde dat niet omdat ik mijn telefoon bij me had. Die zou dan nat worden.”Er is in dit geval derhalve sprake van zodanige feiten en omstandigheden dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Verdachte heeft immers vanaf het begin van de achtervolging het besef gehad dat zijn gedrag gevaarlijk was en de mate waarin het gevaarlijk was moet hem duidelijk zijn geworden op het moment dat hij een aanrijding met een auto had. Hij heeft echter volhard in zijn keuze om ten koste van alles aan de politie te willen ontkomen en ten slotte op het moment dat hij besefte dat hij zijn scooter door de snelheid niet meer volledig onder controle had, er bewust voor gekozen om met de maximale snelheid van zijn scooter tegen de rijrichting in te gaan rijden op een fietspad in de richting van een fietsster en daar te blijven rijden omdat hij – kortweg – geen nat pak wou halen.
Snelheidswedstrijd op openbare weg, met overig verkeer, forse snelheidsoverschrijving
Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 5 april 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ6423
idem HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1554
Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte, welk samenstel, kort gezegd, eruit bestaat dat de verdachte, terwijl hij in de bebouwde kom te midden van andere weggebruikers was verwikkeld in een snelheidswedstrijd met een andere automobilist, heeft gereden met zeer grote overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km per uur en zonder bij de nadering van een bocht snelheid te verminderen, waarna hij de controle over zijn auto heeft verloren en met een groot snelheidsverschil is aangereden tegen de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden. Daarin ligt als oordeel van het Hof besloten dat zich hier een uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin voordoet.
en ECLI:NL:HR:2014:3620; snelheidswedstrijd binnen bebouwde kom
Scooterrijder, seroquel-pillen, reed hard en bewust op mensen in, waarbij hij op laatste moment uitweek, maar eenmalig niet Rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Middelburg, 29 maart 2013, ECLI: RBZWB:2013:BZ5920
2x te hard, alcohol, geagiteerd, gevaarlijke manoeuvre, auto over de kop, dochter in auto die overlijdt
Rechtbank Amsterdam, 20 maart 2013, ECLI:RBAMS:2013:BZ7795