Voorbeelden vrijspraak roekeloosheid
Uit de wet blijkt niet wat precies onder roekeloosheid in het verkeer moet worden verstaan. Ook de jurisprudentie van de Hoge Raad geeft geen hele duidelijke invulling van wanneer bepaald rijgedrag nu precies als roekeloosheid kan worden aangemerkt. In dit artikel schetsen wij eerst het algemene toetsingskader, en geven wij voorts een reeks voorbeelden op basis waarvan u zelf kunt constateren dat er zware eisen worden gesteld aan het bewijs van roekeloosheid.
Toetsingskader
Van roekeloosheid zal volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn, zoals ook volgt uit de uitspraak HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:962:
“Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan.
Er zullen zodanige feiten en omstandigheden moeten worden gesteld dat daaruit is af te leiden dat door de door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175.3 WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.”
Vaste omschrijving Hoge Raad
In de meeste uitspraken van de Hoge Raad komen we het volgende beoordelingskader tegen:
“Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm “roekeloosheid” geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.(Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960.)”
Voorbeelden jurisprudentie GEEN roekeloosheid
Om u een indruk te geven van de hoge eisen die worden gesteld om rijgedrag als roekeloos te kunnen aanmerken, geven wij u hier een overzicht van zaken waarbij de Hoge Raad het bewijs voor roekeloosheid ontoereikend heeft geacht:
Onder invloed van alcohol paar kilometer spookrijden op snelweg met hoge snelheid
Gerechtshof Amsterdam, 2 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:787
Dood door schuld: onder invloed van alcohol paar kilometer spookrijden op snelweg met hoge snelheid is zeer onvoorzichtig en onoplettend; vrijspraak roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm kan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van dergelijke feiten en omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Het hof is met de raadsman – en anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd – van oordeel dat schuld in de zin van roekeloosheid niet bewezen kan worden verklaard.
Alcohol, voetgangersoversteekplaats, door rood gereden, te hoge snelheid (geen roekeloosheid!)
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 29 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2843
Dat verdachte niet bewust door het rode licht is gereden, wil het hof wel aannemen. Dit doet er echter niet aan af dat:
– verdachte onder invloed van alcohol,
– met een veel te hoge snelheid op de verkeerslichten en de oversteekplaats is afgereden,
– terwijl hij verminderd zicht had op eventuele passanten die de oversteekplaats wilden oversteken door een reeds stilstaande auto, en
– terwijl het licht voor hem al enkele seconden rood licht uitstraalde (pagina 16 van het proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse), hetgeen hij als oplettend verkeersdeelnemer had moeten waarnemen.
Het hof kan dit rijgedrag niet anders dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend aanmerken.
Het hof is zich ervan bewust dat dit rijgedrag van verdachte in het dagelijkse spraakgebruik als roekeloos (in de zin van ‘onberaden’) zal worden aangeduid. Desalniettemin is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat dit gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad in juridische zin geen roekeloosheid als zwaarste schuldvorm in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW 1994 oplevert. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde roekeloosheid.
7x teveel alcohol gedronken, 47 km/u te hard op autoweg, geen ervaring met type auto
Hoge Raad, 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1772
De door het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden – kort gezegd dat de verdachte een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij zeven keer de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken en met een snelheid van minstens 147 kilometer per uur heeft gereden waar 100 kilometer per uur was toegestaan, terwijl hij met de besturing van een auto van een type waarmee hij geen enkele ervaring had – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals onder 1 eveneens is tenlastegelegd, “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”, heeft gereden onder de in art. 175, derde lid, WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 heeft gereden.
Ongeval na fors alcoholgebruik
Hoge Raad, 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:351
De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:960. In het licht van deze overwegingen schiet ’s Hofs bewijsvoering tekort. De door het Hof i.h.b. in aanmerking genomen omstandigheden – kort gezegd: fors alcoholgebruik en ernstige tekortkomingen m.b.t. de verkeersdeelname – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat verdachte, zoals eveneens is tlgd. “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden onder de in art. 175.3 WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet z.m. toereikend voor ’s Hofs oordeel dat verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 jo. 175.2 WVW 1994 heeft gereden.
Zonder rijbewijs in een auto met valse kentekenplaten, 200 km/u over de snelweg op een afrit over de vluchtstrook, waarbij de auto is gaan slingeren, de bestuurder de macht over het stuur verloor en tegen een boom reed
Hoge Raad, 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:773, NJ 2014, 269
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden – kort gezegd dat door de verdachte die niet beschikte over een rijbewijs is gereden met een snelheid van ongeveer tweehonderd kilometer per uur en dat de verdachte met hoge snelheid een afrit is opgereden en daar over de vluchtstrook een voor hem rijdende auto rechts heeft ingehaald – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.
Zonder rijbewijs, met hoge snelheid auto inhalen over vluchtstrook
VR 2014, 152
De verdachte die niet beschikte over een rijbewijs heeft gereden met een snelheid van ongeveer 200 km/u, is met hoge snelheid een afrit opgereden en heeft daar over de vluchtstrook een voor hem rijdende auto rechts ingehaald. Deze omstandigheden zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.
HR: “Deze omstandigheden zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.”
Te hard op motor, zonder rijbewijs
Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 7 mei 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1262
Berijder motorfiets veroorzaakt ongeval waarbij een persoon overlijdt en een persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Er is ondanks dat de motorrijder 126 km/uur reed waar 50 km/uur mocht, geen rijbewijs had, nog nooit op een zware 1200cc motor had gereden, links een vluchtheuvel heeft ingehaald en vervolgens met 111 km/uur in de flank van een links afslaande auto is gebotst, geen sprake van roekeloosheid, maar van aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend rijgedrag.
’s Nachts, smalle weg, onverlichte weg, te hard gereden, onverminderde snelheid, alcohol, opgefokt, waarschuwing moeder
HR 22 mei 2012, LJN BU2016, NJ 2012, 488
In het licht van het voorafgaande schiet de motivering van het Hof tekort. De door het Hof genoemde omstandigheden dat de verdachte ’s nachts op een vrij smalle, onverlichte weg buiten de bebouwde kom met onbelemmerd uitzicht aanmerkelijk sneller heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan en met onverminderde snelheid tegen een voor hem op die weg rijdende bromfietster is gebotst, en voorts dat hij ondanks een waarschuwing van zijn moeder was gaan rijden terwijl hij ‘opgefokt’ was en alcoholhoudende drank had gedronken, zouden toer eikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte – zoals hem onder 1 primair eveneens is tenlastegelegd – “zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam” heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden. Zonder nadere motivering valt voorts niet in te zien hoe de door het Hof in zijn nadere bewijsoverweging genoemde recidive van de verdachte aan de bewezenverklaarde roekeloosheid van diens rijgedrag heeft bijgedragen.
Veel te hoge snelheid, zonder ontheffing op trambaan, langere remweg, voetgangersoversteekplaats
HR 3 juli 2012, LJN BW4254, NJ 2012, 489
Het ging om een taxichauffeur die ’s nachts op een nat wegdek met onbelemmerd zicht met een veel te hoge snelheid en zonder ontheffing had gereden op de trambaan, waarbij de verdachte op de hoogte was van de aldaar geldende maximumsnelheid en van het gevaar van de langere remweg op de tramrails, en verdachte de voetganger had gezien maar had gedacht dat deze een andere kant op zou gaan, en vervolgens die voetganger had aangereden ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats.HR: geen roekeloosheid
188 km/u, in gesprek met passagier, niet oplettend
HR 4 december 2012, LJN BY2823, NJ 2013, 16,
De verdachte was de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig had verloren, doordat hij na het gebruik van alcoholhoudende drank met een snelheid die mogelijk boven de 188 km per uur heeft gelegen, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende advies- en maximumsnelheid, door de bocht naar links had gereden, terwijl hij in gesprek was met zijn passagier en zich daarbij regelmatig tot die passagier wendde zonder volledig op de weg te zijn geconcentreerd.
Rijden tegen verkeer in op A20, onder invloed van alcohol
HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1552
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden dat de verdachte door haar alcoholgebruik haar auto niet voortdurend onder controle had en dat de verdachte als bestuurder niet voortdurend in staat was de handelingen te verrichten die van haar werden vereist, zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, “zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam” heeft gereden onder de in art. 175, derde lid, WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 heeft gereden, ook niet als daarbij in aanmerking wordt genomen dat het Hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de verdachte is gaan rijden en blijven rijden tegen de rijrichting in van de Rijksweg A20.
Alcohol, geen rijbewijs, hoge snelheid
LJN: BU7553, Rechtbank Breda, 11 november 2011
De snelheid waarmee verdachte reed was weliswaar te hoog, maar kan niet als roekeloos rijgedrag worden betiteld of als een ernstige overschrijding van de toegestane snelheid. Ook het rijden zonder rijbewijs valt daar niet onder, gelet op de rijlessen die verdachte had gevolgd. Het rijden met te veel alcohol op maakt op zichzelf evenmin dat het rijgedrag als roekeloos kan worden bestempeld. De wetgever heeft blijkens de redactie van art 175 WVW het enkele feit van het veroorzaken van een ongeval waarbij iemand om het leven komt, terwijl wordt gereden met een ernstige mate van overschrijding van de maximumsnelheid of onder invloed van alcohol, ook niet als roekeloos willen bestempelen. Die twee feiten op zich leiden niet tot het strafmaximum dat geldt bij roekeloos rijgedrag, waarbij een ongeval is veroorzaakt waarbij een ander wordt gedood. Het zijn strafverzwarende omstandigheden. Weliswaar zou een combinatie van alle feiten tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van roekeloos rijgedrag, maar in dit geval doen zich geen omstandigheden voor die tot het oordeel leiden dat daarvan sprake is. Met name de welbewustheid van het nemen van onaanvaardbare risico’s ontbreekt. De combinatie van alle verwijten tezamen die verdachte worden gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als in hoge mate onvoorzichtig en, gelet op het in een slip geraken, tevens als ondeskundig
7x de toegestane hoeveelheid alcohol en 47 km/u te hard
Hoge Raad, 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1772
In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof tekort. De door het Hof blijkens de nadere bewijsoverweging in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden – kort gezegd dat de verdachte een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij zeven keer de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken en met een snelheid van minstens 147 kilometer per uur heeft gereden waar 100 kilometer per uur was toegestaan, terwijl hij met de besturing van een auto van een type waarmee hij geen enkele ervaring had – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals onder 1 eveneens is tenlastegelegd, “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”, heeft gereden onder de in art. 175, derde lid, WVW 1994 tot strafverhoging leidende omstandigheden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175, tweede lid, WVW 1994 heeft gereden.
Alcohol, hoge snelheid, onverminderde snelheid kruispunt overgestoken (groen licht)
HR 15 oktober 2013, ECLI:HR:2013:964
Verhinderen dat inhalende auto kan terugkeren naar eigen rijstrook
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960
Met gierende banden, en blokkerende wielen kruising opgereden, 30 km/u te hard, door rood
Rechtbank Noord-Holland, 19 november 2013, ECLI:NL:RBHHO:2013:11343
Alcohol (1200 ug/l), voetgangersoversteekplaats, geen voorrang, snelheid niet aangepast, zocht mobiele telefoon
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9157
Glad, hoge snelheid, niet-handsfree bellen, scherpe bocht, verkeersdrempe
lGerechtshof Den Haag, 24 januari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:BY9316
Met zeer hoge snelheid inhalen en op andere weghelft blijven rijden
Rechtbank Rotterdam, 4 april 2013, ECLI:RBROT:2013:BZ6223
Snelheidswedstrijd op dijk, brede weg, afwezigheid overig verkeer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 december 2013, ECLI:GHARL:2013:10047
Het verhogen van de snelheid om te voorkomen dat een ander kan inhalen, waardoor een aanrijding ontstaan
HR NJ 2014, 25
Motorrijder, 70 km/u harder dan toegestaan, aanrijding net linksafslaande auto
HR NJ 2014, 26
Beginnend bestuurder, meer dan 6x toegestane hoeveelheid alcohol, 40 km/u te hard, overstekende fietser aangereden
HR NJ 2014, 28
Viermaal toegestane hoeveelheid alcohol, slingerend rijden en op rijbaan tegemoetkomend verkeer met motorrijder in aanraking komen
HR NJ 2014, 219
Botsing met tegenligger, ’s nachts, onder invloed van alcohol
HR NJ 2014, 29
Slingerend op korte afstand van voorganger, met hoge snelheid en onder invloed van alcohol een aanrijding veroorzaken
HR NJ 2014, 220
< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld