Strafrechtelijke vervolging naast onderzoek rijgeschiktheid CBR is toegestaan
In de uitspraak van de rechtbank Gelderland, 16 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:8309 werd door een advocaat het verweer gevoerd dat er sprake zou zijn van dubbele bestraffing nu het openbaar ministerie de verdachte vervolgde bij de politierechter, terwijl aan de verdachte door het CBR ook al een onderzoek naar de rijgeschiktheid was opgelegd en daarbij de geldigheid van het rijbewijs was geschorst. De rechter volgde de advocaat helaas niet in dat verweer en verwierp het ontvankelijkheidsverweer. Waar dit verweer dus wel werkt bij het alcoholslotprogramma, geldt het niet voor een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
De politierechter verwierp het ontvankelijkheidsverweer van de advocaat, daargelaten dat door de verdediging onvoldoende concreet en specifiek is aangevoerd dat en waarom het besluit van het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) ex artikel 133 WVW 1994 tot het instellen van een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, met de daaraan verbonden kosten en de schorsing van het rijbewijs, een “criminal charge” oplevert in de zin van artikel 6 EVRM, zoals eerder is beslist ten aanzien van het alcoholslotprogramma.
De ongeldigverklaring van het rijbewijs ex artikel 134 WVW 1994 in het geval de houder van het rijbewijs -samengevat- niet langer beschikt over de rijvaardigheid of geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig, is een (bestuurlijke) maatregel die niet (direct of indirect) wordt opgelegd op grond van het plegen van een strafbaar feit, ook al kan de verdenking van een dergelijk feit wel de aanleiding vormen voor dat onderzoek.
In de onderhavige zaak gaat het om de situatie die aan een (eventuele) ongeldigverklaring voorafgaat, namelijk een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. Tot dat onderzoek heeft het CBR ex artikel 131 jo 133 WVW 1994 in de zaak van verdachte besloten.
In het geval de ongeldigverklaring ex artikel 134 WVW 1994 bij strafrechtelijke vervolging voor rijden onder invloed volgens voormelde uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2015 niet leidt tot schending van het ne bis in idem-beginsel, dan geldt dat naar het oordeel van de politierechter ook voor de daaraan voorafgaande onderzoeksfase waartoe ex artikel 131 jo 133 WVW 1994 wordt besloten.
Kortom, er is geen sprake van de uitzonderlijke situatie waarin twee procedures over een identieke verweten gedraging hun directe oorsprong vinden in hetzelfde feitencomplex met sterk gelijkende gevolgen. De politierechter is daarom van oordeel dat het vervolgen van verdachte ter zake van het rijden onder invloed terwijl door het CBR een besluit is genomen tot een onderzoek als bedoeld in artikel 131 jo 133 WVW 1994 niet leidt tot strijd met het ne bis in idem-beginsel en dus niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
- Zie ook: Rb Noord-Nederland, 20 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:6094