Snelheidsmeting op andere auto gericht dat die van de verdachte
In de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, van 27 juli 2005, ECLI:NL:GHLEE:2005:AU6562, ging het om een snelheidsovertreding vastgesteld door middel van een mobiele trajectsnelheidsmeter. Het voertuig van de betrokkene bevond zich vóór een voertuig waarvan de snelheid werd gemeten. Het hof oordeelde om die reden dat de snelheid van het voertuig van de betrokkene niet kon worden vastgesteld. Deze uitspraak is goed bruikbaar in zaken waarbij de politie in feite twee auto’s tegelijk probeert te achtervolgen om de snelheid vast te stellen.
Overwegingen hof:
Het gerechtshof overweegt als volgt:
”
.2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Hiertoe voert hij
– zakelijk weergegeven – aan dat de verbalisanten de gemiddelde snelheid hebben gemeten van een voertuig dat achter de betrokkene reed. Volgens de betrokkene is het niet mogelijk om gelijktijdig de snelheid van twee voertuigen te meten, nog daargelaten dat het achter hem rijdende voertuig aanzienlijk op het zijne bleek te zijn ingelopen.
3.3. In een op ambtseed opgemaakt aanvullend proces-verbaal stellen de verbalisanten zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat, aangezien het gemeten voertuig de betrokkene ten tijde van de meting niet heeft ingehaald en de bestuurder van het gemeten voertuig over een traject van 1552 meter gemiddeld 152 kilometer per uur heeft gereden, de betrokkene óók met een gemiddelde snelheid van 152 kilometer per uur moet hebben gereden.
3.4. Het hof overweegt dat blijkens de in de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers opgenomen definitie een mobiele trajectsnelheidsmeter “een trajectsnelheidsmeter (is) waarbij de lengte van het meettraject wordt bepaald met behulp van de trajectsnelheidsmeter aangebracht in het voertuig van de gebruiker (metend voertuig) en waarmee het betreffende traject word afgelegd tijdens de meetcyclus. De meetafstand hierbij is de afstand tussen gemeten voertuig en metend voertuig bij mobiele trajectsnelheidsmeters op de momenten waarop de meetcyclus wordt gestart en gestopt.”.
Nu in het onderhavige geval de afstand tussen het metend voertuig en het voertuig van de betrokkene zowel op het moment dat de meting werd gestart, als op het moment dat de meting werd beëindigd, onbekend was, kon in het onderhavige geval niet worden vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene, dat zich vóór het gemeten voertuig bevond, de maximumsnelheid had overschreden. Het hof zal derhalve de bestreden beslissing vernietigen en het beroep van de betrokkene – met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking – alsnog gegrond verklaren. Het door de betrokkene betaalde bedrag aan zekerheidstelling dient aan hem te worden gerestitueerd.”