Ongeval is niet automatisch reden voor bloedonderzoek
De betrokkenheid bij een ongeval levert niet automatisch ook een reden op om iemands bloed af te nemen. Dat volgt uit een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2019, 13171903-18. In die uitspraak (niet gepubliceerd) overweegt de rechtbank het volgende:
“De rechtbank stelt vast dat indien sprake is van een verdenking dat een bestuurder heeft gehandeld in strijd met artikel 8 WVW, op grond van artikel 163 lid 1 WVW, een bestuurder van een voertuig kan worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. In beginsel wordt hiervoor uitgeademde lucht gemeten. In bepaalde gevallen kan worden bevolen bloed af te nemen van een bestuurder. Een van de gevallen is de situatie waarin de bestuurder, zoals verdachte, niet in staat is zijn wil kenbaar te maken.
Zoals beschreven is dus vereist dat sprake is van een verdenking van rijden onder invloed. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in dit geval sprake was van een dergelijke verdenking op het moment dat werd besloten bloed af te nemen. In het proces-verbaal rijden onder invloed is hieromtrent enkel opgenomen een, naar de rechtbank uit ervaring herkent, standaardzin het eerste contact leidde tot die verdenking. Nu dit op geen enkele wijze nader is toegelicht kan de rechtbank hieruit niet afleiden op grond waarvan voornoemde verdenking rees van rijden onder invloed. De enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte was betrokken, levert zonder nadere toelichting nog niet automatisch een verdenking voor rijden onder invloed op. Ook in dat geval zal moeten worden opgeschreven waarom een verdenking van rijden onder invloed bestaat. Nu dat in dit geval niets is gedaan en verder nergens uit blijkt dat op het moment waarop het bevel tot bloedafname werd gedaan er een gegrond vermoeden van rijden onder invloed aanwezig was, moet het er voor worden gehouden dat deze verdenking niet gerechtvaardigd was. Dit brengt met zich mee dat bloed van verdachte is afgenomen zonder de daarvoor vereiste wettelijke basis.
Hoewel sprake was van een geval waarin de verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken en dus op bevel van de hulpofficier van justitie bloed mocht worden afgenomen, mits sprake was van een verdenking van rijden onder invloed, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze omissie is hersteld. In het proces-verbaal rijden onder invloed staat dat verdachte vijf minuten nadat zijn bloed is afgenomen ‘in de gelegenheid werd gesteld toestemming te geven tot onderzoek van het hem afgenomen bloedmonster’, zoals omschreven in artikel 163 lid 9 WVW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachten, nog daargelaten het gegeven dat hij toen net enige minuten enigszins bij kennis was gekomen van het zware verkeersongeval waarbij hij was betrokken, hiermee slechts toestemming gegeven zijn bloed te laten onderzoeken. Toen was de inbreuk op de lichamelijke integriteit al gemaakt en uit het proces-verbaal blijkt niet dat verdachte (alsnog met terugwerkende kracht) toestemming gaf voor afname van zijn bloed.
Het afnemen van bloed van een persoon levert een forse inbreuk op iemands lichamelijke integriteit op. Een inbreuk die gelegitimeerd kan worden indien daarvoor een wettelijke basis is. Daarvan is zoals gezegd geen sprake. De achteraf gegeven toestemming om het reeds afgenomen bloed te onderzoeken legitimeert deze inbreuk evenmin. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek. Onherstelbaar omdat de rechtbank er van uit gaat dat de betreffende verbalisanten nu niet meer in staat worden geacht alsnog aan te geven of er en zo ja welke omstandigheden waren die zouden hebben geleid tot de verdenking van rijden onder invloed op het moment dat het bevel tot bloedafname werd gedaan. In deze zaak is niet een strikte waarborg van alcoholonderzoek bij bestuurders geschonden, maar is sprake van een schending van een fundamenteel recht van een burger, namelijk die van eerbiediging van een schending van een fundamenteel recht van een burger, namelijk die van eerbiediging van zijn persoonlijke integriteit. Volgens de rechtbank kan het gevolg van een zodanig ernstige schending, gelet op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, slechts ertoe leiden dat het bewijsmiddel dat voortvloeit uit het afnemen van het vloed, niet mag bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit. Het bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte na het ongeval 1,07 mg/ml (promille) in zijn bloed had, wordt dus uitgesloten van het bewijs. Dit betekent dat zich in het procesdossier onvoldoende bewijs bevindt het onder 2. ten laste gelegde te bewijzen en daarom wordt verdachte hiervan vrijgesproken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de verklaring van verdachte dat hij alcohol had gedronken niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen, om dat met enkel die verklaring niet aan het bewijsminimum wordt voldaan.”
Conclusie: een bloedonderzoek na een ongeval is alleen toegestaan als er ook een verdenking bestaat van het rijden onder invloed
< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed