Niet altijd causaal verband tussen alcohol en verkeersongeval
Bij een verkeersongeval waarbij de veroorzaker onder invloed van alcohol verkeerde, wordt vaak al gauw gedacht dat het ongeval ook door het alcoholgebruik is veroorzaakt. Dat is echter niet altijd het geval. Het is belangrijk dat waar mogelijk hiertegen verweer wordt gevoerd. Dit blijkt ook wel uit de jurisprudentie. Wij zullen de belangrijkste uitspraken bespreken.
Rijden onder invloed is enkele verkeersfout; meer nodig voor artikel 6 WVW
LJN: BM5259, Rechtbank Almelo, 21 mei 2010De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat verdachte onder invloed van alcohol zijn auto heeft bestuurd. Verdachte heeft daarmee een verkeersfout begaan. Dit gegeven op zichzelf is, bij ontbreken van concrete nadere gegevens, onvoldoende om dit als schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te kwalificeren. Met name nu, zelfs in de technische analyses, geen specifieke oorzaak voor het ongeval is aan te wijzen. Daarom is niet zonder enige twijfel vast te stellen dat het feit dat verdachte onder invloed van alcohol was, de oorzaak is geweest van het ongeval. De rechtbank is van oordeel dat verdachte weliswaar een verkeersfout heeft begaan, maar dat er geen causaal verband kan worden vastgesteld tussen verdachtes gedraging en het plaatsvinden van het ongeval. Het ongeval is redelijkerwijs niet toe te rekenen aan een gedraging van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft voetgangster niet kunnen zien; vrijspraak ondanks rijden onder invloed
LJN: BR5890, Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 1 september 2011Voor een bewezenverklaring van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit moet worden vastgesteld dat hij op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld.De Mr. van Coothstraat ter plaatse van de aanrijding is een weg met aan weerszijden een berm met gras en struikgewas. Langs de weg is geen voetpad of fietspad.Uit de verkeersongevalsanalyse van de politie blijkt dat de auto van verdachte ter plaatse niet van de weg af is geweest. De voetgangster moet zich dus op het wegdek hebben bevonden op het moment dat zij werd aangereden. De eerste vraag die moet worden beantwoord is, of verdachte de voetgangster – tijdig – heeft kunnen zien. De in de verkeersongevalsanalyse getrokken conclusies gelden alleen indien de voetgangster zich vrij constant op de positie bevonden heeft, die is aangegeven bij de zichtproeven. De analyse gaat derhalve uit van de vooronderstelling dat het slachtoffer zich in een min of meer statische positie op de weg heeft bevonden. Gelet op de bewijsmiddelen, waaronder de processen verbaal, en het onderzoek ter terechtzitting van 18 augustus 2011 valt niet uit te sluiten dat het slachtoffer vanuit de berm een plotselinge (achterwaartse) beweging heeft gemaakt waardoor zij op het wegdek kwam en daar in aanraking is gekomen met het door verdachte bestuurde voertuig. De reconstructie en de desbetreffende fotoreportage zijn in verschillende seizoenen gemaakt en daarmee voor wat betreft de vaststelling van de zichtbaarheid van de voetgangster minder goed te interpreteren dan wanneer deze eerder waren gemaakt. Het is voor de rechtbank op basis van de stukken niet uit te sluiten dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval mogelijk minder goed zichtbaar is geweest dan op het moment van de genomen reconstructiefoto’s. Dat verdachte alcoholhoudende drank had gedronken doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat onvoldoende is komen vast te staan en mitsdien niet kan worden bewezen dat verdachte aan het ongeval schuld heeft gehad als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal gelet hierop verdachte van het aan hem primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Vrijspraak voor art. 6 en 5 WVW; ondanks rijden onder invloed van alcohol
Gerechtshof Arnhem, 18 november 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BV9373In het bijzonder overweegt het hof daartoe dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over hoe de feitelijke toedracht van het verkeersongeval is geweest. Daardoor kan niet buiten redelijke twijfel een antwoord worden gegeven op de vraag of verdachtes verkeersgedrag, met name het rijden onder invloed en het niet tijdig tot stilstand brengen van de auto, heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding en of dat rijgedrag in dit geval de tenlastegelegde aanmerkelijke schuld van verdachte aan het verkeersongeval oplevert. Voor wat betreft het rijden onder invloed ontbreekt naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewijs voor het causale verband tussen dat rijden onder invloed en het verkeersongeval. Het door de politie verrichte onderzoek geeft immers geen antwoord op de vraag in hoeverre het bij verdachte vastgestelde alcoholgehalte diens concrete rijgedrag heeft beïnvloed in relatie tot het verkeersongeval. Ten aanzien van het niet tijdig tot stilstand brengen van de auto acht het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte daarmee niet heeft voldaan aan datgene wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden. Daarvoor moet allereerst worden vastgesteld in hoeverre het voor verdachte voorzienbaar was dat het slachtoffer van het ongeval, waarmee verdachte op dezelfde weg en in dezelfde rijrichting reed, voor z’n auto linksaf zou slaan en vervolgens in hoeverre het voor verdachte in die situatie dan nog mogelijk was om zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Een getuige heeft weliswaar verklaard dat het slachtoffer voor het ongeval achterom heeft gekeken, maar meer houdt de verklaring van die getuige niet in, terwijl daartegenover de verklaring van verdachte staat dat het slachtoffer ‘onverhoeds’ is afgeslagen. Nu het door de politie verrichte onderzoek, ook op dit punt onvoldoende aanknopingspunten biedt om de bewijswaarde van de beide tegenstrijdige verklaringen te kunnen beoordelen, kan onvoldoende worden uitgesloten dat de verklaring van de verdachte overeenkomstig de waarheid is.(..)Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder overweegt het hof ter zake de onder 1 subsidiair cumulatief tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 dat daarvoor, om dezelfde reden als bij de onder 1 primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 WVW 1994, onvoldoende duidelijkheid bestaat over de feitelijke toedracht van het verkeersongeval. Dat geldt zowel voor het vereiste causale verband tussen het rijden onder invloed en het ontstane gevaar, de mate waarin het voor verdachte voorzienbaar was dat het slachtoffer van het ongeval, waarmee verdachte op dezelfde weg en in dezelfde rijrichting reed, voor z’n auto linksaf zou slaan, als voor de mate waarin het voor verdachte mogelijk was om vervolgens zijn auto nog tijdig tot stilstand te brengen. Bij die stand van zaken kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard
Nader onderzoek nodig ter vaststelling causaal verband alcohol en verkeersongeval
Rechtbank Zeeland West-Brabant, 8 november 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8026Volgens de verdediging was de afstand van 26 meter, gelet op de gemiddelde reactietijd en de snelheid waarmee verdachte reed en die ruim onder de maximum toegestane snelheid lag, in alle gevallen te kort om een aanrijding te kunnen voorkomen, ook wanneer er door verdachte geen alcohol gedronken zou zijn.Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde dient onder meer het oorzakelijke verband vast komen te staan tussen de verweten gedraging(en) van verdachte en het verkeersongeval. In onderhavig geval betekent dat in concreto dat vastgesteld dient te worden of het ongeval het gevolg is van het onder invloed van alcohol besturen van een voertuig door verdachte. Gelet op het voorgaande en het feit dat het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse op dit punt naar het oordeel van de rechtbank geen uitsluitsel geeft, dient er nader onderzoek te worden verricht.
< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld