Herberekening alcoholgehalte NFI bij schrikborrel
Het drinken van alcoholhoudende drank door de verdachte tussen het tijdstip van voorval en het tijdstip van ademanalyse (de ‘’schrikborrel’’) zal een bijdrage hebben geleverd aan het vastgestelde ademalcoholgehalte. De grootte van deze bijdrage kan worden berekend uit de verhoging van het bloedalcoholgehalte die het gevolg is geweest van inname van deze drank.De alcoholconcentratie in bloed en adem, die door een bepaald alcoholgebruik wordt veroorzaakt, is van meerdere factoren afhankelijk zoals hoeveelheid, aard en frequentie van inname van de drank(en) in de tijd, lichaamsgewicht en postuur van gebruiker en eventueel voedselgebruik. Deze factoren die voor het merendeel onbekend en niet te achterhalen zijn, maken een exacte berekening onmogelijk.
Voor een verantwoorde schatting van het bloedalcoholgehalte ten gevolge van het drinken van alcoholhoudende drank kan gebruik worden gemaakt van een vereenvoudigde benadering, waarbij de hoeveelheid en het alcoholpercentage van de drank de belangrijkste factoren vormen. Zo wordt door een borrel jenever à 35 ml een bloedalcoholgehalte van ongeveer 0,20 mg/ml veroorzaakt en door een glas bier à 250 ml een bloedalcoholgehalte van 0,15mg/ml. De bloedalcoholgehalten, veroorzaakt door dranken met andere alcoholpercentages of in andere hoeveelheden gebruikt, zijn uit deze gegevens te herleiden.
De tijdsduur waarin alcohol na het drinken van een alcoholhoudende drank in het bloed wordt opgenomen, is eveneens van meerdere factoren afhankelijk zoals aard en hoeveelheid van de gebruikte drank en eventueel voedselgebruik kort vóór, tijdens of onmiddellijk na het laatste alcoholgebruik. Indien van deze invloed van voedselgebruik mag worden afgezien, zal bij alcoholgebruik in een min of meer redelijke hoeveelheid de alcohol in een tijdsbestek van maximaal circa 1 ½ uur in het bloed worden opgenomen. Geringere hoeveelheden alcohol zullen veelal in een (veel) kortere tijd worden opgenomen in het bloed. Voor de berekening wordt het aangenomen dat de opname in bloed voltooid was. Indien nog niet alle na het voorval ingenomen alcohol in het bloed was opgenomen, is deze schatting in het voordeel van de verdachte.
Tussen het bloed- en het ademalcoholgehalte bestaat een numeriek verband; de zogenaamde omrekeningsfactor. Deze factor is geen constante, maar is van diverse omstandigheden afhankelijk. In de wetenschappelijke literatuur wordt 2300 als een goede schatting van de gemiddelde waarde beschouwd. Deze waarde lag in Nederland ook ten grondslag aan de vaststelling van de wettelijke limiet voor het ademalcoholgehalte in het kader van artikel 8 Wegenverkeerswet.
Voorbeeld herberekening NFI
Bij een schrikborrel van 3 glazen wijn, vindt de herberekening als volgt plaats.
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte ten gevolge van het drinken van drie glazen wijn toegenomen zijn met 0,6 mg/ml. Uitgaande van de geschatte verhoging van het bloedalcoholgehalte van 0,6 mg/ml en de factor 2300, betekent dit dat het vastgestelde ademalcoholgehalte met 261 microgram/liter is verhoogd. Zonder de inname van alcoholhoudende drank na het voorval zou het ademalcoholgehalte 590 microgram per liter hebben bedragen. Omdat de in Nederland toegelaten ademanalyseapparatuur als laatste cijfer altijd een 0 of 5 afdrukt, is het resultaat van deze herberekening ook op deze wijze afgerond.
< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed