Geen verplichting verdachte opgave naam bestuurder na verkeersongeval
Als u betrokken bent geweest bij een verkeersongeval, maar de plaats van het verkeersongeval hebt verlaten, en de politie even later bij u op de stoep staat en u aanmerkt als verdachte, kunnen zij u niet meer verplichten om op grond van artikel 165 WVW de naam en adresgegevens van de bestuurder op te geven wanneer u ontkent dat u zelf de bestuurder bent geweest.
In HR 26 oktober 1993, NJ 1994, 629 m.nt. C was verdachte veroordeeld voor overtreding van art. 41 lid 1 WVW (oud). Het betrof een ongeval met de auto van verdachte waarbij de bestuurder van de auto was weggereden. Op dezelfde dag vervoegde zich verbalisant bij het adres van verdachte, stelde haar op de hoogte en deelde haar mee dat zij niet tot antwoorden verplicht was. De dag daarop werd van verdachte, de eigenares van de auto, gevorderd de bestuurder bekend te maken, aan welke vordering zij niet voldeed. Een aantal maanden nadien werd de vordering door de officier van justitie herhaald. Ook aan deze vordering voldeed de eigenares niet. In cassatie werd onder meer geklaagd over schending van artikel 29 Sv. De Hoge Raad gaf eerst een aantal inleidende beschouwingen over de achtergrond van art. 40 en 41 WVW (oud). De vordering om de naam en adres van de onbekend gebleven bestuurder bekend te maken is volgens de Hoge Raad op zichzelf niet onverenigbaar met het recht om niet tegen zichzelf te behoeven te getuigen of bekentenissen af te leggen, ook niet in geval de eigenaar of houder de onbekend gebleven bestuurder zou zijn.
Maar dit is anders indien de eigenaar of houder ter zake van het als bestuurder plegen van het bij de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit, waarop de vordering als bedoeld in art. 165, eerste lid, WVW is gericht, reeds is “charged with a criminal offence” in de zin van die verdragsbepalingen. De eigenaar of houder tegen wie tevoren vanwege de Staat reeds een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat hij ervan wordt beschuldigd als bestuurder van het motorrijtuig het bij de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit te hebben begaan, zou immers door het onder wettelijke strafbedreiging voldoen aan de vordering van art. 41, eerste lid, WVW om de bestuurder bekend te maken in strijd met de evenvermelde verdragsbepalingen onder dwang informatie verschaffen welke als bewijs van dat misdrijf tegen hem kan worden gebruikt (vgl. EHRM 25 februari 1993, Series A vol. 256-A, NJ 1993, 485).
(IV) Met betrekking tot de vraag of een vordering als bedoeld in art. 165, eerste lid, WVW gericht tot de eigenaar of houder van het desbetreffende motorrijtuig die zelf wordt verdacht van een in de WVW als misdrijf strafbaar gesteld feit, onverenigbaar is met het bepaalde in art. 29 Sv is van belang:
(a) enerzijds dat weliswaar in het Nederlandse recht niet is verankerd een onvoorwaardelijk recht of beginsel dat een verdachte op generlei wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal;
(b) anderzijds echter dat aan art. 29 Sv het beginsel ten grondslag ligt dat een verdachte niet kan worden verplicht tot het afleggen van een verklaring waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
Indien nu de eigenaar of houder van het motorrijtuig waarmee het in de WVW als misdrijf strafbaar gestelde feit is begaan van dat feit wordt verdacht en hem bij een verhoor ter zake van dat feit is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht, druist een op dat feit betrekking hebbende vordering als bedoeld in het eerste lid van art. 165 WVW, gedaan na dit verhoor, in tegen voormeld aan art. 29 ten grondslag liggend beginsel. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat in een zodanig geval art. 165, eerste lid, WVW niet geldt. Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van art. 165 WVW blijkt ook niet dat de wetgever met art. 165 WVW heeft beoogd een inbreuk op evengenoemd beginsel te maken.
(…)
< Terug naar Meer informatie verlaten plaats ongeval