Fietser overreden door achteruitrijdende tractor; vrijspraak art 5 en 6 WVW
Een achteruitrijdende tractor die een fietser overrijdt. De spiegels van de tractor waren niet goed afgesteld en het zicht was zeer slecht. Toch komt de rechtbank Overijssel in haar uitspraak van 15 oktober 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:2445 tot een vrijspraak. De rechtbank Overijssel achtte de 56-jarige man wel schuldig aan het achteruitrijden zonder voorrang te verlenen, maar er was volgens de rechtbank geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend handelen en ook niet van concreet gevaar scheppend gedrag door de bestuurder.
De rechtbank overwoog het volgende:
“De officier van justitie heeft ter zitting veroordeling ten aanzien van het primair tenlastegelegde gevorderd omdat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Hij voert daartoe aan dat verdachte een aanmerkelijk verkeersfout heeft gemaakt, doordat hij te hard heeft gereden en onvoldoende heeft opgelet bij het naderen van de oversteekplaats.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De enkele overschrijding van de maximaal toegestane snelheid -die, zoals uit het dossier kan worden afgeleid, minimaal was- is onvoldoende om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid aan te nemen, aldus de raadsman. De omstandigheden dat het rond middernacht rustig op de weg was, dat de Ds. Kingweg een rondweg is, dat verdachte voorrang had, dat het slachtoffer geen voorlicht had en dat het ongeluk waarschijnlijk ook zou hebben plaatsgevonden indien verdachte zich aan de maximaal toegestane snelheid had gehouden, maken dat er geen sprake is van schuld.
Bij de beoordeling of de schuld aan het verkeersongeval uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt omtrent de feiten en omstandigheden het volgende vast:
– Verdachte reed op 26 oktober 2011 in een grijze [auto] op de Ds. Kingweg te Heerenveen, terwijl het donker was;
– zijn voertuig was, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud;
– de Ds. Kingweg is een voorrangsweg;
– deze weg bestond uit één rijbaan met een breedte van ongeveer 6,40 meter welke middels een onderbroken asstreep was verdeeld in twee rijstroken;
– ter hoogte van de oversteekplaats voor fietsers en voetgangers was de rijbaan van de Ds. Kingweg middels een middengeleider verdeeld in twee rijstroken met elk een breedte van ongeveer 3,2 meter. De middengeleider had een breedte van ongeveer 2,5 meter;
– de wegverlichting was aanwezig en in werking;
– de weersgesteldheid was droog;
– de voor motorvoertuigen toegestane maximale snelheid bedroeg ter plaatse 50 kilometer per uur;
– verdachte heeft de maximaal toegestane snelheid overschreden. Hoe groot deze overschrijding exact is geweest, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld;
– de fietser, [slachtoffer], voerde naar alle waarschijnlijkheid geen verlichting;
– de fiets waarop [slachtoffer] reed had een defecte rem;
– de twee personen die met [slachtoffer] opfietsten en die als eersten bij de oversteekplaats aankwamen, zijn bij de oversteekplaats afgestapt om voorrang te verlenen aan verdachte;
– [slachtoffer] heeft geen voorrang verleend aan verdachte;
– verdachte heeft niet afgeremd toen hij de oversteekplaats voor fietsen en voetgangers naderde.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar te hard heeft gereden en de oversteekplaats te snel is genaderd, maar dat de fietser zo plotseling de weg is overgestoken op een moment dat verdachte de oversteekplaats al zo dicht was genaderd, dat verdachte, ook als hij zich wel aan de maximum snelheid had gehouden en zijn snelheid enigszins had verminderd bij het naderen van de oversteekplaats, niet in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen. Zeker nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een forse snelheidsoverschrijding, is de enkele constatering dat verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden, onder deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend heeft gehandeld. Aan het minimum vereiste voor een bewezenverklaring van ‘schuld’ als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is derhalve niet voldaan en verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, waarin strafbaar wordt gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om abstracte gevaarzetting of hinder, maar om concrete gevaarzetting of hinder. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Onder verwijzing naar hetgeen in het kader van het primair ten laste gelegde is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte te hard heeft gereden op het moment dat hij de oversteekplaats voor fietsers en voetgangers naderde, evenmin voldoende is om aan te nemen dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het subsidiair ten laste gelegde.”
< Terug naar Meer informatie gevaarlijk rijgedrag< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld