Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ Mon, 17 Mar 2025 21:09:56 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/#respond Mon, 17 Mar 2025 21:09:56 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4331 We zien het helaas steeds vaker. Een snelheidsmeting met een boordsnelheidsmeter, die later niet geijkt blijkt te zijn. Verwacht zou worden dat de snelheidsmeting dan niet volgens de regels is verlopen en dat er dan geen straf opgelegd kan worden. Helaas werkt het niet altijd zo. De politie lost deze fout vaak op door vervolgens […]

The post nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien het helaas steeds vaker. Een snelheidsmeting met een boordsnelheidsmeter, die later niet geijkt blijkt te zijn. Verwacht zou worden dat de snelheidsmeting dan niet volgens de regels is verlopen en dat er dan geen straf opgelegd kan worden. Helaas werkt het niet altijd zo. De politie lost deze fout vaak op door vervolgens met behulp van een geijkte lasergun de afwijking van de boordsnelheidsmeter te bepalen. Deze wijze van ‘herijking’ wordt door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden toegestaan, zoals volgt uit de uitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9407.

Het gerechtshof overwoog in deze zaak:

“Volgens de § 2.1.4 uit de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers2 wordt voor het vaststellen van snelheidsoverschrijdingen in beginsel alléén een gekalibreerde boordsnelheidsmeter gebruikt. In de uitzonderlijke gevallen dat toch (mede) gebruik wordt gemaakt van een dienstvoertuig waarvan de boordsnelheidsmeter niet is gekalibreerd, moet de afwijking van de snelheidsmeter in het dienstvoertuig zo spoedig mogelijk na de constatering worden bepaald met behulp van een gecertificeerde snelheidsmeter met een geldig certificaat.

Op 24 november 2019 omstreeks 23:30 uur rijdt verdachte in een auto in [plaats3] en negeert een stopteken van de politie. De verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] besluiten verdachte te volgen. Op de A28 ter hoogte van de afrit Rogat geven de verbalisanten, die inmiddels voor verdachte rijden, nogmaals een stopteken. Op het moment dat de verbalisanten voorbij het ‘uit’-bord rijden, stuurt verdachte plots naar links, de A28 weer op en rijdt met hoge snelheid weg. Het dienstvoertuig remt en rijdt achter het voertuig van verdachte de A28 op. Verbalisant [verbalisant1] ziet op de boordsnelheidsmeter van hun dienstvoertuig dat zij met een snelheid van ongeveer 210 kilometer per uur achter verdachte aanrijden, waarbij verdachte op hen uitloopt.3

Op een recht stuk autosnelweg, zonder overige weggebruikers, wordt vervolgens door gecertificeerd verbalisant [verbalisant3] met een geldig geijkte TruSpeed-laser (TS005180) op de voorgeschreven wijze de snelheid gemeten van het dienstvoertuig van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , terwijl zij op hun (niet-geijkte) boordsnelheidsmeter een snelheid van 210 kilometer per uur aflezen. Verbalisant [verbalisant3] meet dan een snelheid van 192 kilometer per uur, op een afstand van 172,3 meter, met een afstand tot de rijstrook van 2 meter.4

Blijkens het proces-verbaal snelheid, heeft verdachte op 24 november 2019 om 23:42 uur, na correctie, met een snelheid 186 kilometer per uur ter hoogte van [plaats2] gereden, waarbij de toegestane snelheid 130 kilometer per uur bedroeg.5

Het hof stelt vast dat de verbalisanten overeenkomstig de Instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers hebben gehandeld. Het hof ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de door de verbalisanten uitgevoerde snelheidsmeting en aan hetgeen door hen op ambtsbelofte is geverbaliseerd in het proces-verbaal snelheid en de processen-verbaal van bevindingen. De verbalisanten hebben daarin voldoende concreet en specifiek beschreven wat zij hebben waargenomen en de wijze waarop ze hebben gehandeld. Dat niet duidelijk is wat de (begin)afstanden waren tussen het voertuig van verdachte en het dienstvoertuig is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet van belang, nu de verbalisant die in het dienstvoertuig achter verdachte reed, heeft waargenomen dat verdachte op hen uitliep bij een – naar later gemeten, gecorrigeerde en gevalideerde – snelheid van 186 km/u. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de verbalisant door de afstand zou zijn gehinderd in haar waarnemingsvermogen en/of dat de verbalisant die het dienstvoertuig bestuurde ten tijde van de achtervolging enige hinder zou hebben ondervonden van andere verkeersdeelnemers. Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen.”

The post nelheidsmeting verricht met niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Afwijking daarvan is later bepaald met geijkte lasergun. appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/nelheidsmeting-verricht-met-niet-geijkte-boordsnelheidsmeter-afwijking-daarvan-is-later-bepaald-met-geijkte-lasergun/feed/ 0
Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/#respond Mon, 24 Feb 2025 00:16:51 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4324 Uit rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld a.b.i. art. 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als gedraging van verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van geval (waartoe ook aard van verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige […]

The post Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Uit rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld a.b.i. art. 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezenverklaard als gedraging van verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van geval (waartoe ook aard van verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (vlg
HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398).

Hof heeft vastgesteld dat verdachte met haar auto reed in avond in duisternis op provinciale weg die bestond uit 2 rijkstroken voor verkeer in beide richtingen. Rijstroken waren gescheiden door dubbele doorgetrokken streep. Tussen 2 afslagen bevindt zich (vanuit rijrichting van verdachte bezien) flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht vond frontale botsing plaats tussen auto die door verdachte werd bestuurd en uit tegengestelde richting komende auto die door A werd bestuurd. B, die als passagier bij A in auto zat, is komen te overlijden als direct gevolg van ongeval en A heeft, ook als direct gevolg van ongeval, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Over toedracht van dit ongeval heeft hof vastgesteld dat auto van verdachte van haar weghelft is geraakt en doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor deze op rijbaan van haar tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen, vervolgens abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna op doorgetrokken streep tegen voertuig van A is gebotst. Daarnaast heeft hof overwogen dat “tijd gemoeid moet zijn geweest” met afleggen van afstand terwijl verdachte rechtdoor bleef rijden in bocht, voordat zij geheel op verkeerde rijstrook reed. Hof heeft verder overwogen dat provinciale wegen (en zeker die waarbij rijstroken voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden) bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen, wat in nog sterkere mate op plaats van ongeval gold omdat weg daar flauwe bocht maakt en duisternis om extra oplettendheid vroeg. Hof heeft geoordeeld dat verdachte, door op deze weg zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zoveel naar links te sturen dat zij op voor haar tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is terechtgekomen, zich “dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend” heeft gedragen dat verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. Daarbij heeft hof in zijn beoordeling betrokken dat, mede gelet op afstand die verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op verkeerde rijstrook reed en tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, niet is gebleken van omstandigheid die maakt dat niet van ‘schuld’ kan worden gesproken. Oordeel van hof dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gereden waardoor aan haar ‘schuld’ te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, getuigt in het licht van wat is vooropgesteld niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

The post Ook een enkel moment van onoplettendheid kan artikel 6 WVW opleveren appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ook-een-enkel-moment-van-onoplettendheid-kan-artikel-6-wvw-opleveren/feed/ 0
Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/#respond Wed, 22 Jan 2025 11:03:08 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4316 Regelmatig zien we in strafzaken waarbij het gaat om het rijden terwijl een rijbewijs vanwege de recidiveregeling van artikel 123b WVW ongeldig is verklaard dat het OM alleen als bewijs aanvoert dat op de dagvaarding, onder de tenlastelegging de tekst “tweede strafpunt; rijbewijs ongeldig” staat vermeld. Heel soms zit er dan ook nog een brief […]

The post Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Regelmatig zien we in strafzaken waarbij het gaat om het rijden terwijl een rijbewijs vanwege de recidiveregeling van artikel 123b WVW ongeldig is verklaard dat het OM alleen als bewijs aanvoert dat op de dagvaarding, onder de tenlastelegging de tekst “tweede strafpunt; rijbewijs ongeldig” staat vermeld. Heel soms zit er dan ook nog een brief van het OM dat het rijbewijs ongeldig is verklaard, maar die brieven worden niet per aangetekende post verstuurd. Dat is in de praktijk uiteindelijk niet voldoende voor een veroordeling terzake artikel 9 lid 2 WVW.

Ten laste was gelegd:

hij op of omstreeks 24 januari 2023 te [plaats], gemeente [plaats], op de
weg, de Torenveen, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie b
heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam
gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een
nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander
rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of
categorieën was afgegeven
( art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994)

In het dossier bevond zich enkel de dagvaarding van de eerdere zaak, met daarop vermeld dat het rijbewijs ongeldig zou worden na het onherroepelijk worden van de veroordeling van de rechter.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden besloot daarop de verdachte hiervoor vrij te spreken. Het hof overwoog:

” bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt
daartoe het volgende. Het hof stelt voorop dat, om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen, uit de bewijsvoering moet blijken (cumulatief):
a. dat het rijbewijs van de verdachte op grond van artikel 123b, eerste lid, van de WvW 1994 zijn geldigheid heeft verloren;
b. dat, nadat het rijbewijs zijn geldigheid had verloren, aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
c. dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrjtuig “wist of redelijkerwijs moest weten’ dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
d. dat verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig ‘wist of redelijkerwijs moest weten’ dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, van de WvW 1994 gestelde voorwaarden.

Uit de stukken is met betrekking tot verdachte gebleken dat aan de voorwaarden a tot en met c is voldaan. Verdachte heeft op 21 juni 2021 een auto bestuurd terwijl zijn rijbewijs met
ingang van 14 februari 2020 van rechtswege ongeldig was geworden en aan hem geen andere rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde en verdachte heeft erkend dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was. Met betrekking tot de laatste voorwaarde (voorwaarde d) is het gelet op de Memorie van
Toelichting bij de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 32403, nr. 3 blz. 18) niet vereist dat een verdachte precies weet wat de voorwaarden inhouden en waar ze in de regelgeving te vinden zijn. Het is voor een bewezenverklaring van dit onderdeel voldoende dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs aan voorwaarden moet voldoen. Naar het oordeel van het hof is niet bewezen dat verdachte op 21juni 2021 ook wist of redeljkerwijs moest weten’ dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs aan bedoelde voorwaarden moet voldoen. Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking. De brief van het openbaar ministerie aan verdachte waarin mededeling wordt gedaan van het van rechtswege ongeldig geworden zijn van zijn rijbewijs en waarin wordt uitgelegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan teneinde een nieuw rijbewijs aan te vragen is op 14 oktober 2021 en dus na het onderhavige feit aan verdachte in persoon uitgereikt.

Verder acht het hof het feit dat op de dagvaarding voor de zitting van 30januari 2020 die aan verdachte op 16 november 2019 in persoon is uitgereikt staat vermeld: (…) Door het tweede strafpunt wordt het rijbewijs automatisch ongeldig. U moet uw rijbewijs dan inleveren. Meer informatief: http://www.om.nl/strafpuntalcoholendrugs’onvoldoende om de tenlastegelegde (redelijkerwijze) wetenschap van verdachte daaruit af te leiden. Het enkele feit dat aan verdachte bekend is gemaakt waar hij nadere informatie met betrekking tot de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs kan vinden is naar het oordeel van het hof niet voldoende om het bewijs van een vorm van wetenschap bij verdachte over het moeten voldoen aan voorwaarden bij het aanvragen van een nieuw rijbewijs aan te nemen. Ook is dat onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de verdachte ten tijde van het besturen van zijn motorrijtuig op 17juni 2021 redelijkerwijs had moeten weten dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan bedoelde voorwaarden. Dat leidt ertoe dat het onder 2 tenlastegelegde niet is bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.”

Deze zaak is vooralsnog niet gepubliceerd. Het parketnummer is 21-002666-23

 

 

The post Rijden met vanwege recidiveregeling (123b WVW) ongeldig verklaard rijbewijs appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-vanwege-recidiveregeling-123b-wvw-ongeldig-verklaard-rijbewijs/feed/ 0
Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/#respond Fri, 03 Jan 2025 04:20:30 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4303 De Hoge Raad stelt hele hoge eisen aan het bewijs dat een verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Slechts zelden komen we dan tot een bewezenverklaring van artikel 9 lid 2 WVW. Om tot een veroordeling van 9 lid 2 WVW te komen, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn […]

The post Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De Hoge Raad stelt hele hoge eisen aan het bewijs dat een verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Slechts zelden komen we dan tot een bewezenverklaring van artikel 9 lid 2 WVW.

Om tot een veroordeling van 9 lid 2 WVW te komen, moet aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110):
1. Het rijbewijs van cliënt is ongeldig verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan hem en was op [pleegdatum] van kracht doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994); en
2. Uit de bewijsvoering moeten blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan cliënt geen ander rijbewijs is afgegeven; en
3. Uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat cliënt ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Aan voorwaarden 2 en 3 kom je pas toe als aan de eerste voorwaarde is voldaan. Dus zelfs in dossiers waarin het bewijs t.a.v. van de wetenschap meer dan voldoende aanwezig is, kun je best vaak nog inhoudelijk verweer voeren.

1. Bekendmaking

De eerste voorwaarde ziet dus op de bekendmaking van het besluit. Hoge Raad overweegt in het hierboven genoemde arrest: “Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. [zelf onderstreept].”

De Hoge Raad overweegt in ECLI:NL:HR:2024:1110:
“Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden. Opmerking verdient dat een tegen dat besluit door of namens de verdachte ingesteld administratief bezwaar of beroep niet leidt tot schorsing van het besluit tot ongeldigverklaring. Wel kan een geslaagd bezwaar of beroep meebrengen dat achteraf bezien de ongeldigverklaring nooit heeft gegolden.”

Hierbij is ook de conclusie van de A-G bij dit arrest van belang. Die schrijft in zijn conclusie:
“Zoals mijn ambtgenoot Harteveld in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLINL:HR:2019:1146, NJ 2019/454, m.nt. Vellinga uiteenzet, heeft de wijze van de bekendmaking van de bestuursrechtelijke ongeldigverklaring van het rijbewijs consequenties voor het subjectieve bestanddeel van art. 9, tweede lid, WVW 1994, dat wil zeggen het weten of redelijkerwijze moeten weten dat het rijbewijs ongeldig is verklaard. Ook de omgekeerde situatie kan zich voordoen. Dus dat de verdachte denkt te weten (in de veronderstelling verkeert) dat zijn rijbewijs ongeldig is, terwijl in werkelijkheid de (bestuursrechtelijke) procedure, in het bijzonder de vereiste bekendmaking van het besluit tot ongeldigverklaring, niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, waardoor de ongeldigverklaring om die reden krachteloos is. Ook dan zal vrijspraak moeten volgen, zo begrijp ik de Hoge Raad in het voormelde arrest van 9 juli 2019, nu hij daarin de bewijsbaarheid van de ongeldigverklaring, de bekendmaking daarvan en het in kracht zijn van het desbetreffende besluit als een afzonderlijk vereiste onderscheidt náást (onder meer) de bij de verdachte bestaande wetenschap van de ongeldigverklaring. Uit de enkele omstandigheid dat een verdachte verklaart dat hij weet dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard, kan dus nog niet zonder meer volgen dat zulks daadwerkelijk het geval is.

(..)

Dat brengt mee dat in de onderhavige zaak voor het bewijs van overtreding van art. 9, tweede lid, WVW 1994 uit de bewijsmiddelen verder zal moeten worden afgeleid dat het rijbewijs van de verdachte op 17 april 2020 inderdaad ongeldig was verklaard, het desbetreffende besluit aan de verdachte bekend was gemaakt en dit besluit van kracht was doordat zeven dagen waren verlopen na die bekendmaking. Daaraan is volgens de Hoge Raad in ieder geval voldaan als zich onder de gedingstukken een mededeling van het CBR aan de houder van het rijbewijs bevindt, waarin het besluit tot ongeldigverklaring is weergegeven, en daarnaast een aantekening waaruit blijkt “dat, wanneer en op welke wijze” verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

De enkele aanwezigheid van het besluit in het dossier is daarvoor dus onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt wanneer en op welke wijze de verzending van die mededeling aan de houder heeft plaatsgevonden.

2. Geen ander rijbewijs

In de tweede plaats moet uit de bewijsvoering blijken dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van gegevens uit het rijbewijsregister, waaruit blijkt dat geen geldig rijbewijs van kracht was tijdens het besturen door de verdachte.

3. Wist of redelijkerwijs moest weten dat rijbewijs ongeldig was verklaard

In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; zo’n vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, en ook niet uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden. (Vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146.)

  • Zelfs als de verdachte bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit, is dat onvoldoende bewijs omdat daaruit nog niet kan worden afgeleid of en zo ja wanneer en op welke wijze het besluit dat als bewijsmiddel 3 is gebruikt, aan de verdachte bekend is gemaakt ‑ echter niet zonder meer volgen dat de verdachte, overeenkomstig het hiervoor onder 2.3 vooropgestelde, “redelijkerwijs moest weten” dat op 17 april 2020 het op zijn naam gestelde rijbewijs ongeldig was verklaard” (Hoge Raad d.d. 3 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1110)

The post Hoge eisen voor bewijs artikel 9 lid 2 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hoge-eisen-voor-bewijs-artikel-9-lid-2-wvw/feed/ 0
Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/#respond Thu, 05 Dec 2024 19:23:50 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4290 De eisen voor een bewezenverklaring in het kader van artikel 9 lid 2 WVW zijn erg hoog. Zelfs als een verdachte uiteindelijk de kosten voor een cursus heeft betaald, levert dat nog geen bewijs op dat de verdachte ook bekend was met de ongeldigverklaring van het rijbewijs, laat staan dat die beslissing van het CBR […]

The post Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
De eisen voor een bewezenverklaring in het kader van artikel 9 lid 2 WVW zijn erg hoog. Zelfs als een verdachte uiteindelijk de kosten voor een cursus heeft betaald, levert dat nog geen bewijs op dat de verdachte ook bekend was met de ongeldigverklaring van het rijbewijs, laat staan dat die beslissing van het CBR op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dit volgt ook uit een conclusie van de A-G; ECLI:NL:PHR:2024:1240.

Het hof heeft de volgende bewijsoverweging van de rechtbank bevestigd:

“De politierechter is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte heeft twee keer een bevestiging van betaling van de cursus gekregen, namelijk op 7 juni 2019 en op 6 augustus 2019. Een cursus wordt doorgaans betaald om van het ongeldig verklaarde rijbewijs af te kunnen komen. In een brief van 6 juni 2019 wordt aangegeven dat verdachte zich voor de cursus wilt aanmelden maar dat eerst de kosten voor de cursus betaald moeten worden. Op 18 juli 2019 is een brief verzonden waarin staat dat het rijbewijs ongeldig blijft (vanwege niet meewerken aan de cursus na oproep daarvoor) en op 2 augustus 2019 is een brief verzonden waarin de verdachte weer wordt aangemeld voor de cursus. De verdachte heeft twee keer betaald en hij had daarom redelijkerwijs moeten weten dat dit was om zijn rijbewijs terug te krijgen, zoals in de bijlage bij het besluit ongeldigheid staat vermeld. De politierechter is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.”

2.5Uit de aantekening mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 28 november 2022 blijkt dat het hof verder het volgende heeft overwogen:

“Aan de door de politierechter gebezigde bewijsoverweging voegt het hof toe dat met name uit de genoemde ontvangstbevestigingen kosten voor de cursus over verantwoord rijgedrag van 7 juni respectievelijk 6 augustus 2019 blijkt dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs op 28 juli 2019 ongeldig was verklaard.”

2.6De bewezenverklaring is gebaseerd op art. 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994, dat luidt:

“Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.”

2.7Over het bewijs van overtreding van art. 9 lid 2 WVW 1994 heeft de Hoge Raad – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:

“Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 9 lid 2, eerste volzin, WVW 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet uit de bewijsvoering allereerst blijken dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, het betreffende besluit is bekendgemaakt aan de verdachte en van kracht was doordat zeven dagen zijn verlopen na die bekendmaking (vgl. artikel 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht respectievelijk artikel 124 lid 3 en 132 lid 4 WVW 1994). Dat aan dit vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en hoe verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.”1

2.8De steller van het middel voert onder meer aan dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aan de verdachte is bekendgemaakt.

2.9Uit de brief van het CBR aan de verdachte van 15 mei 2019 blijkt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard. In de bijlage van deze brief staat dat de verdachte een nieuw rijbewijs kan krijgen door te betalen voor en deel te nemen aan een cursus over verantwoord rijgedrag. Het hof heeft op basis van de brief van 7 juni 2019, inhoudende een ontvangstbevestiging van de kosten voor de cursus, vastgesteld dat de verdachte voor de cursus heeft betaald. Kennelijk is het hof van oordeel dat uit het feit dat de verdachte voor de cursus heeft betaald, volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op de hoogte is geraakt van het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

2.10Het hof heeft de hierboven weergegeven brief van het CBR aan de verdachte van 15 mei 2019 voor het bewijs gebruikt. In deze brief is het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte weergegeven. De bewijsmiddelen bevatten echter geen aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze die brief daadwerkelijk aan de verdachte is verzonden.2 De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft betaald voor een cursus over onverantwoord rijgedrag lijkt mij onvoldoende voor het oordeel dat het besluit tot ongeldigverklaring aan de verdachte is bekendgemaakt. Daaruit volgt immers niet zonder meer dat die cursus gevolgd zou worden juist omdat de verdachte het besluit tot ongeldigverklaring heeft ontvangen. Nu niet blijkt dat het besluit aan de verdachte is bekendgemaakt, betekent dit dat de bewezenverklaring in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.3 Dat maakt dat het restant van het middel niet hoeft te worden besproken. Indien de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, ben ik graag bereid nader te concluderen.”

The post Betaling kosten cursus is geen bewijs dat besluit op juiste wijze bekend is gemaakt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/betaling-kosten-cursus-is-geen-bewijs-dat-besluit-op-juiste-wijze-bekend-is-gemaakt/feed/ 0
Straffen bij ongeval na telefoongebruik https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/#respond Mon, 02 Dec 2024 07:21:29 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4275 Wanneer een verkeersongeval heeft plaatsgevonden na vastgesteld telefoongebruik, levert dit vaak wel minimaal de aanmerkelijke schuld op die is vereist voor overtreding van artikel 6 WVW.. Qua straf is ondanks dit verwijt vaak toch nog een werkstraf mogelijk, mits de verdediging op de juiste manier wordt ingevuld ECLI:NL:RBROT:2024:9532 –  telefoongebruik in het verkeer Op 25 […]

The post Straffen bij ongeval na telefoongebruik appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Wanneer een verkeersongeval heeft plaatsgevonden na vastgesteld telefoongebruik, levert dit vaak wel minimaal de aanmerkelijke schuld op die is vereist voor overtreding van artikel 6 WVW.. Qua straf is ondanks dit verwijt vaak toch nog een werkstraf mogelijk, mits de verdediging op de juiste manier wordt ingevuld

  • ECLI:NL:RBROT:2024:9532 –  telefoongebruik in het verkeer

Op 25 februari 2022 veroorzaakte de verdachte een ernstig verkeersongeval op de Kralingse Zoom in Rotterdam. Terwijl hij reed, had hij zijn mobiele telefoon in de hand en was hij aan het bellen, wat zijn aandacht van het verkeer afleidde. Hierdoor verleende hij geen voorrang aan een voetganger die overstak op een zebrapad. Het slachtoffer liep zwaar letsel op, waaronder meerdere botbreuken en een hersenkneuzing, met langdurig herstel tot gevolg.

De rechtbank oordeelde dat het telefoongebruik en het niet opletten bij het naderen van het zebrapad aantoonden dat de verdachte aanmerkelijk schuld op zich heeft gezien de ernst van het ongeval. Dit oversteeg een enkel moment van onoplettendheid en vormt schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet. Hoewel de verdachte spijt heeft betuigd en de gevolgen van het ongeval erkent, is hij verantwoordelijk voor het nemen van onaanvaardbare risico’s in het verkeer.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van één jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

  • ECLI: NLRBZWB:2024:1636 –  telefoongebruik in het verkeer

In de ochtend van 25 februari 2022 vond op de Kralingse Zoom in Rotterdam een ernstig verkeersongeval plaats. De verdachte reed met een personenauto een voetganger aan die op dat moment op het zebrapad overstak. Het slachtoffer liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder meerdere botbreuken en hersenletsel. Hij heeft maandenlang moeten revalideren.

Uit onderzoek blijkt dat de verdachte tijdens het rijden met zijn telefoon in de hand belde, wat zijn aandacht afleidde van de weg. Hoewel hij bekend was met de situatie ter plaatse en wist dat hij een zebrapad naderde, remde hij niet af en verleende hij geen voorrang aan de voetganger. De rechtbank acht bewezen dat het ongeval niet slechts een enkel moment van onoplettendheid betrof, maar een aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Daarbij speelde zowel het telefoongebruik als onvoldoende opletten een rol. Het rijgedrag voldoet daarmee aan de criteria van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van één jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

  • – ECLI:NLRBNHO:2023:7750 – ongeval na telefoongesprek

Op 7 maart 2022 veroorzaakte een vrachtwagenchauffeur een ernstig verkeersongeval op de N244 bij Middenbeemster. Hij reed met zijn vrachtwagen in op een file en botste hard op een auto, die vervolgens in een sloot terechtkwam. De bestuurder van die auto liep ernstig letsel op, waaronder een (gedeeltelijke) dwarslaesie. Daarna botste de vrachtwagen van de verdachte ook nog tegen een andere vrachtwagen.

Uit het onderzoek bleek dat de chauffeur vlak voor het ongeval was afgeleid. Hij was bezig zijn zonnebril schoon te maken en had kort daarvoor een videogesprek gevoerd via zijn telefoon. Hoewel hij zelf aangaf dat het gesprek al was beëindigd voor de botsing, bleek uit telefoongegevens dat het gesprek vlak voor het ongeval plaatsvond. De verdachte reageerde veel te laat op het langzamer wordende verkeer en de file, waardoor hij op hoge snelheid tegen de auto voor hem botste.

De rechtbank moest beoordelen of de chauffeur schuldig was aan het ongeval, en zo ja, in welke mate. Bij ernstige schuld is er sprake van extreem gevaarlijk rijgedrag. Dat was hier niet aan de orde. De chauffeur was echter wel duidelijk veel te onvoorzichtig en onoplettend, zeker omdat hij als beroepschauffeur beter had moeten weten. Uiteindelijk werd zijn gedrag gekwalificeerd als aanmerkelijke schuld: hij had niet genoeg aandacht voor het verkeer en was daardoor verantwoordelijk voor het ongeluk.

Bij het bepalen van de straf hield de rechtbank rekening met de enorme impact van het ongeval, vooral voor het slachtoffer. Hij heeft blijvend letsel en worstelt dagelijks met de gevolgen. De rechtbank woog ook mee dat de verdachte zich schuldig voelt, verantwoordelijkheid neemt en nog nooit eerder betrokken is geweest bij een ongeluk.

De bestuurder kreeg een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van één jaar maanden met een proeftijd van twee jaar. Volgens de LOVS-Oriëntatiepunten blijkt dat hier sprake is van aanmerkelijke schuld.

The post Straffen bij ongeval na telefoongebruik appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straffen-bij-ongeval-na-telefoongebruik/feed/ 0
Ongeluk na op telefoon kijken https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/#respond Fri, 08 Nov 2024 05:42:27 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4269 We zien het steeds vaker. Strafzaken waarbij een verdachte wordt vervolgd voor het op de telefoon kijken, waarna een ongeluk plaatsvindt. De officier van justitie probeert dit vaak als roekeloosheid te laten kwalificeren via de constructie met artikel 5a WVW, maar daarvoor moet minimaal ook worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon daadwerkelijk vast heeft […]

The post Ongeluk na op telefoon kijken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien het steeds vaker. Strafzaken waarbij een verdachte wordt vervolgd voor het op de telefoon kijken, waarna een ongeluk plaatsvindt. De officier van justitie probeert dit vaak als roekeloosheid te laten kwalificeren via de constructie met artikel 5a WVW, maar daarvoor moet minimaal ook worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon daadwerkelijk vast heeft gehad. Alleen de aanrakingen van de telefoon is onvoldoende voor het bewijs. Dat zien we o.a. in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, 15 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7500.

De rechtbank overwoog als volgt:

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Op 4 maart 2021 omstreeks 17:53 uur reed een personenauto (Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] ) in Amsterdam over de Wolbrantskerkweg, komend uit de richting van de Tussen Meer en gaand in de richting van de Pieter Calandlaan.1 De bestuurder van een fiets reed op de fietsoversteekplaats van de Wolbrantskerkweg, komend uit de richting van het Stadspark Osdorp en gaand in de richting van de Roosje Vosstraat.2 Gezien vanuit de bestuurder van de personenauto stak de fiets van links naar rechts over.3

Op de fietsoversteekplaats ontstond een aanrijding tussen de personenauto en de fietser.4 Als gevolg daarvan heeft de fietser, [slachtoffer]5, hevig letsel opgelopen. Zij is naar het ziekenhuis overgebracht, waar zij de volgende dag is overleden aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen.6

Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een (nagenoeg) recht weggedeelte van de Wolbrantskerkweg. De rijbaan bestaat uit twee rijstroken bedoeld voor verkeer in tegengestelde rijrichtingen. Op het wegdek, op de rijstrook waar de personenauto heeft gereden, is vóór de fiets- en voetgangersoversteekplaats blokmarkering aangebracht. Na de voetgangersoversteekplaats bevindt zich de fietsoversteekplaats aangeduid door middel van kanalisatiestrepen op het wegdek7.

Het zicht vanuit de personenauto op de plaats van de aanrijding werd niet belemmerd. Het zicht naar rechts, vanuit de rijrichting van de fiets werd beperkt door het hekwerk en auto’s die parallel aan de Wolbrantskerkweg in parkeervakken waren geparkeerd.8

Op het wegdek van het fietspad in de rijrichting van de fietser bevonden zich haaientanden. Ook was er een verkeersbord aan de rechterzijde van het voetpad waar ook fietsen is toegestaan, inhoudende ‘verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg’.9 Op camerabeelden is zichtbaar dat de fietser de fietsoversteekplaats naderde zonder zichtbaar snelheid te verminderen.10

De personenauto is na het verkeersongeval doorgereden, vervolgens gedraaid en is aan de andere zijde van de rijbaan, tegengesteld aan de oorspronkelijke rijrichting, tot stilstand gebracht.11

Verdachte was bestuurder van de personenauto. Hij was beginnend bestuurder en kende de omgeving goed.12

Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur.13 Op basis van de plaats waar de fiets en het slachtoffer na het ongeval zijn aangetroffen heeft het NFI berekend dat verdachte op het moment van de aanrijding tussen de 50 en 70 kilometer per uur reed.14 Op basis van camerabeelden heeft het NFI berekend dat verdachte tot iets minder dan 30 meter vóór de plaats van het ongeval over een afstand van 55 meter met een gemiddelde snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur heeft gereden.15 Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de aanrijding heeft geremd, maar dat het toen al te laat was.16

Het wegdek was ten tijde van het ongeval droog. Het ongeval vond plaats tussen zonsopgang en zonsondergang plaats en de straatverlichting was in werking.17

Het exacte tijdstip van de aanrijding kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Weliswaar is de aanrijding vastgelegd op camerabeelden die zijn voorzien van een tijdstip, maar niet is onderzocht hoe de ‘beeldtijd’ op de camerabeelden zich verhoudt tot de werkelijke tijd. Uit de telefoon van verdachte (waarvan vaststaat dat die de werkelijke tijd weergeeft) blijkt dat verdachte het alarmnummer 112 heeft gebeld op een tijdstip dat ligt vóór het ‘beeldtijdstip’ van het ongeval op de camerabeelden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beeldtijdstip niet overeenkomt met de werkelijke tijd.

Om 17.50.24 heeft verdachte het bericht ‘Niet eens carplay’ verstuurd en om 17.51.20 uur ‘Stilte Gaddo’. Om 17.52.09 uur is het telefooncontact ‘ [naam 1] van Coolblue’ gecreëerd en om 17.52.23 uur het contact ‘112’. Om 17.52.23 uur heeft verdachte geprobeerd 112 te bellen.18

Uit de onderzoeksbevindingen kan niet worden afgeleid of verdachte ten tijde van de hiervoor beschreven handelingen zijn telefoon heeft vastgehouden of dat hij deze ‘handsfree’ bediende.

3.3.2.
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW?

Feitelijke toedracht

Verdachte is als beginnend bestuurder en terwijl hij ter plaatse bekend was, met een snelheid die veel hoger was dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur de kruising van de Wolbrantskerkweg en het Hoekenespad genaderd. Op deze kruising is hij tegen het slachtoffer [slachtoffer] aangereden die vervolgens aan haar verwondingen is overleden.

Aan zijn schuld te wijten?

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en de aanrijding. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Verdachte heeft binnen de bebouwde kom fors te hard gereden. Kort voor de aanrijding reed hij met een gemiddelde snelheid van 100 kilometer per uur. Daarmee overschreed hij niet alleen de maximumsnelheid, maar reed hij ook veel harder dan voor een veilige verkeerssituatie ter plaatse gewenst was. Extra kwalijk hieraan vindt de rechtbank dat hij de omgeving kende en dus wist dat hij een fiets- en voetgangersoversteekplaats naderde. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van verkeersdeelnemers wordt verwacht.

In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos handelen, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.

Roekeloosheid

Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.

Artikel 5a WVW

De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.

a. a) De verkeersregels

De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een schending van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW doordat hij tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft gebruikt. De officier van justitie wijst hierbij op de berichten die verdachte kort voor de aanrijding heeft verstuurd, en de omstandigheid dat hij, 14 seconden voordat hij probeert 112 te bellen, een contactpersoon ‘ [naam 1] van Coolblue’ in zijn telefoon opslaat.

De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 5a, eerste lid, onder k, WVW is opgenomen: ‘tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor deze formulering is aangesloten bij de terminologie van artikel 61a van het RVV (Kamerstukken II 2018/19, 35 086, nr. 6). Dit verbod ziet uitdrukkelijk op het vasthouden van apparatuur tijdens het besturen en niet op het feitelijk gebruik van de apparatuur of het gebruik van applicaties.

Ook in de jurisprudentie19 is onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis overwogen dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen om slechts het vasthouden van de mobiele telefoon te verbieden en dat dit niet betekent dat het bedienen van een mobiele telefoon tijdens het rijden niet is toegestaan, als de telefoon niet wordt vastgehouden. Voor zover het telefoneren, dan wel het bedienen van de mobiele telefoon gevaarlijk wordt geacht, wat daar verder ook van zij, heeft de regelgever dit niet verboden.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af, dat het enkele bedienen van een mobiele telefoon tijdens het rijden, als niet kan worden vastgesteld dat de bestuurder de telefoon heeft vastgehouden, geen gedraging is die valt onder artikel 5a, eerste lid, WVW.

Op basis van het voorliggende dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden tijdens het rijden. Het onderzoek naar de telefoon van verdachte geeft hier geen uitsluitsel over. In dit onderzoek zijn immers alleen de gegevens uit de telefoon van verdachte uitgelezen. De rechtbank twijfelt niet aan de juiste weergave van die gegevens, maar op basis van het proces-verbaal daarover wordt geen inzicht verkregen in de vraag of het gebruik van de telefoon door verdachte handmatig is gebeurd en of verdachte daarbij zijn telefoon in zijn hand heeft vastgehouden.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon niet heeft vastgehouden tijdens het rijden. Er zijn geen getuigen die daarover hebben verklaard en ook anderszins valt dat achteraf niet meer door nader onderzoek vast te stellen. Uit het enkele aanmaken van het contact ‘ [naam 1] van Coolblue’ in de telefoon van verdachte, kan niet worden afgeleid, dat verdachte ten tijde van de aanrijding, zijn telefoon heeft vastgehouden.

Dit betekent dat hoewel de rechtbank wel bewezen vindt dat verdachte tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft bediend (en dus geen geloof hecht aan zijn verklaring ter zitting dat hij op Tussen Meer een tijdje heeft stilgestaan en daar het laatste bericht ‘Stilte Gaddo’ heeft verstuurd), niet bewezen kan worden dat hij een mobiele telefoon heeft vastgehouden. Daarmee valt deze gedraging niet onder de schendingen van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a WVW en kan dit niet bijdragen aan het aannemen van roekeloosheid als bedoeld in dat artikel. Het voorwaardelijk verzoek van de officier van justitie om nader onderzoek te laten verrichten, indien de rechtbank haar standpunt ten aanzien het gebruik van de telefoon en haar daaraan verbonden conclusie van roekeloosheid niet zou volgen, wordt daarom afgewezen.

b) In ernstige mate

Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.

In deze zaak gaat het om het overschrijden van de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur op een weg binnen de bebouwde kom. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.

c) Opzettelijk

Voor roekeloosheid is vereist dat het opzet van de verdachte zowel gericht is geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van opzet nu het rijden met een veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De rechtbank deelt het standpunt dat daarmee vaststaat dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar daarmee is nog niet voldaan aan het vereiste van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De voorbeelden die de officier van justitie heeft aangehaald uit de jurisprudentie, waarbij dat dubbele opzet wel aanwezig is geacht, zijn niet vergelijkbaar met de huidige zaak. In die aangehaalde voorbeelden is namelijk telkens sprake van een samenstel van zeer ernstige overtredingen van de verkeersregels. In deze zaak is dat niet het geval. Onder omstandigheden kan ook uit één enkele zeer forse snelheidsovertreding opzet op het in ernstige mate overtreden van de verkeersregels worden afgeleid. Die situatie doet zich hier niet voor.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aan het vereiste dubbele opzet is voldaan. Daarmee kan roekeloosheid in de zin van artikel 5a van de WVW niet worden vastgesteld. Verdachte wordt van dit onderdeel vrijgesproken.

De rechtbank merkt de mate van schuld van verdachte aan als zeer onvoorzichtig.

The post Ongeluk na op telefoon kijken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/feed/ 0
Rijden onder invloed na bevel verplaatsen auto / scooter niet strafbaar https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-onder-invloed-na-bevel-verplaatsen-auto-scooter-niet-strafbaar/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-onder-invloed-na-bevel-verplaatsen-auto-scooter-niet-strafbaar/#respond Mon, 04 Nov 2024 23:01:14 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4265 Stel uw auto staat verkeerd geparkeerd en de politie draagt u op om de auto te verplaatsen, niet wetende dat u gedronken had. U volgt het bevel op en daarna wordt u aangehouden vanwege rijden onder invloed. In zo’n situatie hebt u weliswaar inderdaad gereden onder invloed, maar bent u niet strafbaar omdat u een […]

The post Rijden onder invloed na bevel verplaatsen auto / scooter niet strafbaar appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Stel uw auto staat verkeerd geparkeerd en de politie draagt u op om de auto te verplaatsen, niet wetende dat u gedronken had. U volgt het bevel op en daarna wordt u aangehouden vanwege rijden onder invloed. In zo’n situatie hebt u weliswaar inderdaad gereden onder invloed, maar bent u niet strafbaar omdat u een bevoegd gegeven bevel van een politieagent hebt opgevolgd en daar moet u dan feitelijk naar luisteren. Het opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel is een rechtvaardigingsgrond en leidt tot een ontslag van rechtsvervolging. Dat betekent dat u dan niet strafbaar bent.

Het zijn vrij unieke zaken, maar in de jurisprudentie zien we wel voorbeelden van een ontslag van rechtsvervolging vanwege het opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel.

Bevel politie aan passagier om door te rijden op brommer

Gerechtshof Den Haag, 21 augustus 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2088
Blijkens het dossier liggen aan het bewezenverklaarde de volgende relevante feiten en omstandigheden ten grondslag.
Een surveillant van politie belast met een alcoholcontrole op de Sandtlaan te Katwijk zag drie personen op een snorfiets aan komen rijden. Hij zag dat een meisje op dat moment als bestuurder optrad. Hij gaf haar een stopteken, waarna zij op enige afstand van hem stopte. De bestuurster en het andere meisje dat op de snorfiets zat stapten af en de verdachte bleef op de snorfiets zitten. Hierop riep de opsporingsambtenaar met luide stem naar ‘de personen’ om naar hem toe te komen. Daarna reed de verdachte op de bromfiets naar hem toe, waarna de verdachte een blaastest moest doen waaruit zijn – voor een bestuurder niet toegestane – alcoholpromillage bleek. Het hof leidt hieruit af dat de politiesurveillant de verdachte, terwijl die op korte afstand van de politiesurveillant op een bromfiets zat, bevolen heeft naar hem toe te komen. Dit is een ambtelijk bevel als bedoeld in artikel 43, eerste lid, Sr. De verdachte heeft aan dit bevel voldaan door naar de politiesurveillant toe te rijden. De agent heeft niet gezegd dat de verdachte – die ten tijde van dit bevel nog als enige op de bromfiets zat, moest afstappen. Nu de wijze waarop de verdachte naar de politiesurveillant toe moest komen niet kenbaar is gemaakt resteert het ‘kale’, met luide stem gegeven, bevel om (naar het hof begrijpt: onmiddellijk) naar de politiesurveillant te gaan. Aan dit ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag, heeft de verdachte terstond voldaan. De ‘onduidelijkheid’ van het bevel komt onder deze omstandigheden voor rekening van de politie en niet van de verdachte. Dat nadien, toen bleek dat de verdachte onder invloed was van alcohol, aan hem duidelijk is gemaakt dat hij dat korte stukje niet rijdend had mogen afleggen, maakt dat niet anders.
Het hof acht het bewezenverklaarde daarom niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.

The post Rijden onder invloed na bevel verplaatsen auto / scooter niet strafbaar appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-onder-invloed-na-bevel-verplaatsen-auto-scooter-niet-strafbaar/feed/ 0
Zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag vereist https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/zekere-mate-van-concreet-gevaarscheppend-gedrag-vereist/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/zekere-mate-van-concreet-gevaarscheppend-gedrag-vereist/#respond Wed, 18 Sep 2024 14:12:53 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4249 Het enkele feit dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is vaak onvoldoende voor een overtreding van artikel 5 WVW. Uit de jurisprudentie volgt dat uit het bewijs een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag is vereist. In de praktijk zien we vaak dat officieren en rechters vanuit het gevolg terug redeneren. Er heeft dan een ongeval […]

The post Zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag vereist appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het enkele feit dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, is vaak onvoldoende voor een overtreding van artikel 5 WVW. Uit de jurisprudentie volgt dat uit het bewijs een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag is vereist. In de praktijk zien we vaak dat officieren en rechters vanuit het gevolg terug redeneren. Er heeft dan een ongeval plaatsgevonden (en de de verdachte was onder invloed), dus dan moet hij ook wel gevaar op de weg hebben veroorzaakt, maar zo werkt dat niet. Uit het bewijs zelf moet een concreet gevaarlijk rijgedrag blijken.

Zie bijv. de uitspraak van de rechtbank Rb Gelderland 9 januari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:95:

“Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt. Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 5 WVW te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar en/of hinder wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt. Dit ‘gevaar’ heeft betrekking op de veiligheid op de weg en is gelegen in een reële kans op een ongeval. Artikel 5 WVW stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Er moet ten minste enige verwijtbaarheid kunnen worden vastgesteld. Hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf in de gelegenheid stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet (Hoge Raad 23 oktober 1962, VR 1963 en Hoge Raad 7 juni 2005, NJ 2005, 435).

Ook in het kader van het subsidiair tenlastegelegde kan de rechtbank enkel vaststellen dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en een verkeersongeval heeft veroorzaakt doordat hij met zijn auto in een slip raakte. Of bij verdachte daaraan voorafgaand sprake is geweest van een zekere mate van concreet gevaarscheppend, en daarmee verwijtbaar, gedrag kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat hij onder invloed van alcohol verkeerde, is daarvoor ook hier onvoldoende. Een andere conclusie op dit punt zou neerkomen op redeneren vanuit de gevolgen. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

The post Zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag vereist appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/zekere-mate-van-concreet-gevaarscheppend-gedrag-vereist/feed/ 0
IJktabel verplicht bij boordsnelheidsmeting https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ijktabel-verplicht-bij-boordsnelheidsmeting/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ijktabel-verplicht-bij-boordsnelheidsmeting/#respond Wed, 22 May 2024 15:47:34 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4237 Als er een snelheidsmeting is gedaan via de boordsnelheidsmeter is het verplicht dat een ijktabel in het dossier van de rechter zit. Als dat niet het geval, moet vrijspraak volgen bij een betwisting van de snelheidsmeting. Dat volgt uit de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3325. Het gerechtshof overwoog in deze […]

The post IJktabel verplicht bij boordsnelheidsmeting appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Als er een snelheidsmeting is gedaan via de boordsnelheidsmeter is het verplicht dat een ijktabel in het dossier van de rechter zit. Als dat niet het geval, moet vrijspraak volgen bij een betwisting van de snelheidsmeting. Dat volgt uit de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3325. Het gerechtshof overwoog in deze zaak het volgende:

“De verdediging heeft de juistheid van de snelheidsmeting betwist. Nu zich in het dossier geen ijktabel van de boordsnelheidsmeter bevindt, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen hoe hard verdachte heeft gereden. Het hof heeft daardoor uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.”

The post IJktabel verplicht bij boordsnelheidsmeting appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ijktabel-verplicht-bij-boordsnelheidsmeting/feed/ 0