Dodelijk verkeersongeval op de A2
Een man die in 2015 op de A2 met hoge snelheid en onder invloed van speed een verkeersongeval heeft veroorzaakt is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaren (Rb Midden-Nederland, 12 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:4960). De man botste met zijn auto waarmee hij meer dan 200 km/h reed op een andere auto. Omdat hij zo hard over de A2 reed was de kans op een dodelijk ongeval groot. Toch komt de rechtbank tot vrijspraak voor doodslag nu geen opzet wordt aangenomen. De man voerde meerdere manoeuvres uit om auto’s te ontwijken. Hij week uit naar de meest linkerbaan en naar de vluchtstrook om ongevallen te voorkomen. Vervolgens heeft hij bij een wegversmalling de vangrail willen ontwijken, voegde in op de naast gelegen rijbaan en is door die handeling op de auto gebotst. Omdat de man niet opzettelijk handelde is er ook geen sprake van doodslag, maar van dood door schuld.
Geen opzet: niet welbewust kans op verkeersongeval aanvaard
Volgens de Hoge Raad kunnen zich in het verkeer wel situaties voordoen waarbij moet worden aangenomen dat een verdachte die door zeer gevaarlijk rijgedrag een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt, het slachtoffer van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd in de zin van artikel 287 Sr. Zo’n geval kan zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen, willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen (Hoge Raad 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139 (Porsche arrest))
De Hoge Raad stelt hieraan zeer strenge eisen en komt slechts in uitzonderlijke situaties tot de conclusie dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Bij de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet dient de rechter ook te betrekken dat naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat hij als gevolg van zijn gedraging ook zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
Ten aanzien van het begrip ‘de aanmerkelijke kans’ heeft de Hoge Raad overwogen dat het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht (Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
De rechtbank is van oordeel dat het overdag rijden op een Nederlandse snelweg met een snelheid van meer dan 200 km/h, daar waar een maximum snelheid geldt van 100 km/h, een aanmerkelijke kans op een aanrijding oplevert. De kans dat bij een dergelijke aanrijding een inzittende van de aangereden auto het leven laat, is naar algemene ervaringsregels ook aanmerkelijk te noemen.
Dat sprake was van een rustig verkeersbeeld, maakt dit oordeel niet anders. Voorafgaand aan het ongeval heeft de verdachte meermalen andere verkeersdeelnemers ingehaald. Deze inhaalmanoeuvres waren nodig om een aanrijding met die verkeersdeelnemers te voorkomen, zo heeft de verdachte zelf verklaard. Verdachte heeft om auto’s in te halen op bepaalde momenten moeten uitwijken naar de vluchtstrook. Tot aan het moment van het ongeval bood de wegsituatie daar ruimte voor. Een feit van algemene bekendheid is echter dat zich op de Nederlandse snelwegen regelmatig veranderingen voordoen in de wegsituatie ten gevolge van de dichte bevolktheid. Regelmatig doet zich een verandering voor in het aantal rijstroken ten gevolge van knooppunten, ten gevolge van in- en uitvoegstroken en ten gevolge van veranderingen in de gemiddelde verkeersdrukte. Omdat men op die veranderingen in de Nederlandse wegsituatie met een snelheid van meer dan 200 km/h niet goed kan anticiperen, levert het rijden op de wijze als de verdachte heeft gedaan een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval op. In het geval van de verdachte heeft die aanmerkelijke kans zich ook geopenbaard.
Nu de rechtbank komt tot de vaststelling dat sprake is geweest van de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval, komt de vraag aan de orde of verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Uit de verklaringen van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij deze aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van het ongeval geen ruimte meer had om uit te wijken, anders had hij dat zeker wel gedaan. Als hij wist dat dit zou gebeuren, had hij het niet gedaan. Hij ging ervan uit dat er geen mensen leed zouden hebben.
De feitelijke gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet zozeer gericht op het optreden van het dodelijke ongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard (Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Verdachte heeft meerdere inhaalmanoeuvres uitgevoerd om andere verkeersdeelnemers te ontwijken. Hij week niet alleen uit naar de meest linker rijbaan, maar ook naar de vluchtstrook om een ongeval te voorkomen. Dat verdachte niet heeft geremd toen hij achterop de Citroën botste maakt dit niet anders. De rechtbank acht het aannemelijk dat gelet op de snelheid waarmee verdachte reed de verdachte niet meer de tijd of mogelijkheid had om te remmen op het moment dat hij invoegde en vervolgens op de Citroën botste. De rechtbank is dan ook niet van oordeel dat verdachte de Citroën bewust als botskussen heeft gebruikt. Verdachte heeft een botsing met de vangrail willen voorkomen en is daarom ingevoegd zonder dat hij daarbij bewust een keuze heeft gemaakt om op de Citroën te botsen. De botsing met de Citroën was het feitelijke, niet gewenste, gevolg van het invoegen door verdachte. Dat deze botsing een ongewenst gevolg was van het invoegen, volgt ook uit het feit dat de verdachte, gelet op de snelheid waarmee hij frontaal botste tegen de Citroën, ook zelf dodelijk had kunnen verongelukken, ook al botste hij van áchteren op de Citroën.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeluk bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
Vrijspraak roekeloosheid
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm, waarvan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. Voor een bewezenverklaring van deze vorm zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Volgens vaste rechtspraak moet sprake zijn van meer bijzondere omstandigheden dan de strafverzwarende omstandigheden zoals genoemd in artikel 175, derde lid WVW 1994, te weten met een veel te hoge snelheid rijden en onder invloed rijden in de zin van artikel 8, eerste of tweede lid WVW1994 (Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960).
De hiervoor omschreven snelheidsovertreding, de gevaarlijke inhaalmanoeuvres en de omschreven toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid WVW 1994 zijn onvoldoende om te komen tot de conclusie dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld. Het gaat in dit geval bij uitstek om de strafverzwarende omstandigheden zoals genoemd in artikel 175, derde lid WVW 1994. In het algemeen moet bij roekeloosheid sprake zijn van bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren. Ondanks de enorme gevaarzetting die van het rijgedrag van de verdachte is uitgegaan, kan uit de gedragingen van de verdachte niet worden afgeleid dat bij hem sprake was van een tomeloze onverschilligheid ten aanzien van de gevolgen van zijn rijgedrag. De verdachte heeft juist diverse inhaalmanoeuvres uitgevoerd met als doel een ongeval te voorkomen. Als hij wist dat dit zou gebeuren, had hij het niet gedaan. Hij ging ervan uit dat er geen mensen leed zouden hebben.
Van een tomeloze onverschilligheid zoals hiervoor bedoeld kan worden gesproken in het geval van een bestuurder die met een andere bestuurder in een kat-en-muis-spel is verwikkeld, in het geval van een snelheidswedstrijd of in het geval van een wedstrijdachtige achtervolging. Alleen in dergelijke gevallen is roekeloosheid aangenomen door de Hoge Raad (Hoge Raad 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2016).
Een dergelijke situatie deed zich hier niet voor. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat inhoudt dat hij schuld heeft aan het ongeval in de zin van roekeloosheid.