Bewezenverklaring art. 6 WVW vanwege onoplettendheid / onachtzaamheid
Voorbeelden van uitspraken waarbij de verdachte is veroordeeld omdat hij onvoldoende oplettend was:
In onvoldoende mate naar rechts te kijken en te blijven kijken of er verkeer naderde
Rechtbank Gelderland, 17 augustus 2018,ECLI:NL:RBGEL:2018:3638
In onvoldoende mate naar rechts te kijken en te blijven kijken of er verkeer naderde is er geen sprake van een enkel moment van onoplettendheid.
Vast staat dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende automobiliste. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met hetgeen in artikel 80 van het RRV 1990 is vermeld en met bord B6, zoals genoemd in bijlage 1 van het RRV 1990, te weten dat bestuurders voorrang moeten verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg. Direct voor die kruising op het wegdek van die weg (het Kavelpad) waren ook haaientanden aangebracht, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg".9
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij bekend is met de situatie ter plaatse. Als hij bij de kruising aan komt rijden, dan komt eerst een fietspad. Hij heeft verklaard dat hij het fietspad overstak, links, rechts, links keek en daarna de kruising is opgereden. Verder is zijn enige verklaring voor het feit dat hij de Volkswagen Golf niet heeft gezien dat de A-stijl van zijn auto en een stukje niet gewiste ruit zijn zicht moeten hebben belemmerd.
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat verdachte in onvoldoende mate naar rechts heeft gekeken en onvoldoende is blijven kijken of er verkeer van rechts naderde.
Verdachte naderde eerst een fietspad waar hij rechts en links moest kijken en vanuit waar hij zich een overzicht diende te verschaffen over het kruispunt. Hij diende vervolgens voor het oversteken van de rijbaan nog een keer links en rechts te kijken om zich te verzekeren van het mogelijk aankomende verkeer en vervolgens te blijven kijken over het kruispunt. Te meer omdat het een ruim opgezet kruispunt is, waardoor het langer duurt om de kruising volledig over te steken en het lastig is om het kruispunt in één keer volledig te overzien. Ook had verdachte mogelijk minder zicht doordat het regende. De ruitenwissers bestreken immers niet de gehele voorruit, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de A-stijl tijdens de gehele duur van het oversteken van het kruispunt het zicht op het kruispunt heeft belemmerd. Als dat al zo was, dan had van verdachte gevergd mogen worden dat hij zich nadrukkelijk en zorgvuldig had vergewist van de aan- of afwezigheid van overig verkeer op de Randweg Noord, door zijn hoofd heen en weer te bewegen. Dit heeft verdachte kennelijk nagelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een enkel moment van onoplettendheid. Verdachte had op deze kruising op meerdere momenten naar rechts had moeten kijken en zich ervan moeten vergewissen dat de A-stijl zijn zicht niet belemmerde, om zich ervan te verzekeren dat er geen verkeer aankwam.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden en hij geen voorrang heeft verleend, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt.
Op telefoon aan het kijken
Hof Arnhem-Leeuwarden 19 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4497
Verdachte was bezig met het verzenden van een whatsapp-bericht op het moment dat zij een fietser aanreed. Dit blijkt uit het feit dat verdachte voor het laatst op haar whatsapp had gekeken om 16.36 uur, terwijl om 16.37 uur 112 gebeld is vanwege het ongeval dat had plaatsgevonden. Het hof concludeert dat, doordat verdachte tijdens het rijden haar mobiele telefoon heeft gebruikt en mede als gevolg daarvan haar aandacht gedurende een langere tijd niet bij de weg heeft gehad, het gedrag van verdachte zeer onvoorzichtig is geweest. Het gerechtshof komt dan ook tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van art. 6 WVW.
Botsing met voor verdachte rijdende motor; onduidelijke oorzaak
Rb. Oost-Brabant 30 juni 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:3521
Automobilist die, rijdende over een rechte weg, ineens achterop een voor haar rijdende motor reed. Uit verklaringen blijkt dat verdachte met de toegestane snelheid van 100 km/h reed. Uit de rest van het dossier blijken geen omstandigheden die kunnen verklaren waarom verdachte de recht voor haar rijdende motor niet zou hebben kunnen opmerken. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de motor al enige tijd op de rechte en overzichtelijke rijstrook moet hebben gereden en dat verdachte al enige tijd achter de motor heeft gereden. De rechtbank is dan ook van mening dat verdachte de motor heeft aangereden omdat zij enige tijd onvoldoende oplettend is geweest. Dat verdachte, zoals zij heeft verklaard, de motor in het geheel niet heeft gezien, is naar het oordeel van de rechtbank ook niet te verklaren door een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte, maar moet het gevolg zijn geweest van een langere periode waarin verdachte haar aandacht niet op de weg heeft gehouden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er sprake is van schuld aan het ongeval.
zie ook tav fietser: Rb. Breda 7 december 2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:BY534
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer voor verdachte als achteropkomend verkeer geruime tijd zichtbaar moet zijn geweest. Beiden hebben de nodige tijd in dezelfde rijrichting, aan dezelfde kant van de weg gereden en vast is komen te staan dat het uitzicht voor verdachte niet werd belemmerd door vaste obstakels of door de weersgesteldheid. Ook verdachte zelf heeft geen omstandigheden kunnen noemen die een verklaring zouden kunnen vormen voor het tot het laatste moment niet waarnemen van het slachtoffer. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende een aanzienlijk te achten tijdspanne zijn aandacht niet voortdurend en onvoldoende op de weg en het daarop aanwezige verkeer heeft gehouden, nu hij slachtoffer niet heeft waargenomen.
Voetganger voor busje niet gezien - aanrijding bij optrekken
Rechtbank Den Haag, 1 augustus 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8787
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte nadat het verkeerslicht reeds enige seconden voor hem op groen stond – zonder eerst vóór zich te kijken – vanuit stilstand met de taxibus is weggereden, terwijl [slachtoffer] op dat moment direct voor de taxibus langsliep. Hieruit volgt dat [slachtoffer] in aanloop naar de aanrijding en direct daarvoor goed zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte. Verdachte heeft met de omstandigheid dat er zich voetgangers op de rijbaan konden bevinden rekening kunnen en moeten houden, nu kort voor de aanrijding van [slachtoffer] al een andere voetganger, namelijk [getuige 1] , was gepasseerd. Verdachte had dan ook extra voorzichtig en oplettend moeten zijn, zodat hij ander verkeer op de weg tijdig had kunnen zien en doeltreffend had kunnen reageren om een aanrijding te voorkomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een momentane onoplettendheid, nu uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de aandacht van verdachte op het moment van optrekken (reeds gedurende enkele seconden) niet op de weg voor hem was gericht, maar op [getuige 1] , aan wie verdachte in woord en gebaar liet weten dat [getuige 1] daar naar de mening van verdachte op dat moment niet mocht oversteken aangezien verdachte (inmiddels) groen had.