Bewezenverklaring art. 6 WVW bij black-out
Voorbeelden van uitspraken waarbij de verdachte is veroordeeld voort art. 6 WVW, ondanks dat er sprake was van een black-out:
Geen verontschuldigbare onmacht, ondanks black-out na epileptische aanval; arts had gewezen op consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid
Gerechtshof Amsterdam, 14 februari 2012, LJN: BV8205
Allereerst overweegt het hof dat het rijgedrag van de verdachte, zoals hiervoor bewezen is verklaard, in beginsel de gevolgtrekking kan dragen dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is te wijten.
Dat kan anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken, bijvoorbeeld omdat de verdachte ten tijde van het ongeval in een verontschuldigbare onmacht verkeerde. Het hof begrijpt dat de raadsman kennelijk in dat kader ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd dat er geen andere verklaring voor het optreden van het ongeval is dan dat de verdachte zeer kort voor het ongeval een black-out heeft gehad die tot het ten laste gelegde rijgedrag heeft geleid waardoor het ongeval is veroorzaakt.
Gelet op dit door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof zich aldus te buigen over de vraag of sprake was van een black-out vlak vóór en/of tijdens het ongeval en - indien dit inderdaad aannemelijk is geworden - of deze black-out onvoorzienbaar was en het ongeval zodoende niet aan de verdachte was te wijten.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verdachte - die als beroepschauffeuse personenvervoer verrichtte - heeft steeds verklaard dat een stuk van haar herinnering ontbreekt en dat zij zich niets van het ongeval kan herinneren.
De bevindingen van de politie wijzen erop dat de verdachte ten tijde van het ongeval geen handelingen heeft verricht die een chauffeur (bij bewustzijn) in een dergelijke situatie instinctief zou verrichten, teneinde de gevolgen van zulk afwijkend rijgedrag te voorkomen of te beperken, zoals remmen of uitwijken.
Gelet op die verklaringen van de verdachte en die bevindingen van de politie is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat vlak voor en ten tijde van het ongeval sprake moet zijn geweest van een bij de verdachte ingetreden zogeheten black-out, in die zin dat zij op dat moment niet bij bewustzijn was.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze black-out voor de verdachte onvoorzienbaar was en of haar aldus een beroep op verontschuldigbare onmacht toekomt.
Het hof acht daarbij de omstandigheden zoals deze zich enkele weken voor het ongeval hebben voorgedaan van belang.
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte in het begin van 2010 naar de huisarts is gegaan, naar eigen zeggen omdat zij tot tweemaal toe in overdag gevoerde gesprekken niet uit haar woorden kon komen.
De huisarts heeft haar vervolgens doorverwezen naar een neuroloog, te weten dr. B.M. van Geel.
Deze neuroloog heeft de verdachte verder onderzocht.
Uit de aantekeningen van Van Geel (opgenomen in een van de kant van de verdediging overgelegde tekstuitdraai van het zorgdossier) blijkt dat de verdachte bij hem is gekomen met onder meer de klacht dat zij in de afgelopen jaren gedurende de nacht driemaal op haar tong had gebeten. Dat zij de neuroloog ook heeft verteld over de gesprekken waarbij zij niet uit haar woorden kon komen is niet aangetekend.
Uit een vervolgens verrichte standaard EEG zijn geen afwijkingen naar voren gekomen.
In een daarna verricht EEG na slaapdeprivatie werd echter links frontaal wel epileptiforme activiteit waargenomen en rechts frontaal ritmische theta-activiteit gedurende 40 seconden met hoge voltages, die gepaard gingen met tintelingen in de linker arm.
Een MRI-scan van de hersenen vertoonde behoudens enige aspecifieke zaken geen afwijkingen.
De conclusie van Van Geel luidde volgens deze aantekeningen dat er waarschijnlijk sprake was van lokalisatiegebonden epilepsie met een focus rechts frontaal met nachtelijke aanvallen.
Een en ander is blijkens de aantekeningen met de verdachte en haar dochter besproken. De verdachte is doorverwezen naar de epilepsie-deskundige.
Omdat er alleen sprake zou zijn van nachtelijke aanvallen waarbij de verdachte zich overdag goed zou voelen, was er, aldus de aantekeningen, geen harde indicatie voor het starten met anti-epileptica. In overleg met de verdachte is daarvan dan ook afgezien; met de verdachte is afgesproken dat zij na drie maanden terug moest komen voor controle.
De aantekeningen vermelden tenslotte: "Ze is gewezen op de consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid".
Desgevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat neuroloog Van Geel tegen haar heeft gezegd dat zij niet zou mogen rijden als zij aan epilepsie zou lijden.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte - hoewel, in ieder geval in haar beleving, nog niet zeker was dat zij aan epilepsie leed en daaromtrent nog geen duidelijkheid was verkregen - met de mogelijkheid dat zij daar wel aan leed ernstig rekening had moeten houden. Er waren immers wel aanwijzingen voor de aanwezigheid van epilepsie en het was met name (nog) niet zeker, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook is beaamd, dat zij niet aan epilepsie leed.
Het is een feit van algemene bekendheid dat één van de symptomen van epilepsie is dat men plotseling voor kortere of langere tijd het bewustzijn kan verliezen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen zij op dat moment wist omtrent haar medische situatie, serieus rekening moest houden met het optreden van een zodanig plotseling bewustzijnsverlies, zoals dit zich ook vlak voor en tijdens het verkeersongeval heeft voorgedaan. Zij zou er verstandig aan hebben gedaan om, gelet op de consequenties met betrekking tot de rijbevoegdheid, niet meer als bestuurder van een auto op te treden. Gelet op de omstandigheid dat zij als beroepschauffeuse werkzaam was, had het in de rede gelegen één en ander ook met haar werkgever te bespreken, hetgeen zij niet heeft gedaan.
In die omstandigheden is er geen sprake van verontschuldigbare onmacht.
Dat er geen symptomen waren benoemd die in verband met de rijvaardigheid werden gebracht en dat de eerdere spraakproblemen van de verdachte niet meer bij haar waren opgetreden, zoals door de raadsman verder nog naar voren is gebracht, doet aan het voorgaande niet af.
Niet innemen medicatie
Hoge Raad, 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:830
Het hof concludeert op grond van de rapportage van de deskundige dat het door verdachte geschetste scenario, dat hij een black-out heeft gehad en zich daarna niet kon herinneren dat hij een aanrijding had gehad, maar wel door heeft kunnen rijden naar de garage om de gebroken ruit van de voorruit van zijn auto te laten repareren, niet kan worden uitgesloten.
Dit zou betekenen dat de toedracht van de aanrijding verklaard moet worden uit de omstandigheid dat verdachte een epileptische aanval heeft gehad. Het hof is van oordeel dat verdachte voor de aanrijding verantwoordelijk kan worden gehouden omdat:
– hij lijdt aan een epileptische aandoening en hier ook bekend mee was;
– hij voor het ongeval niet volledig aanvalsvrij was;
– hij op de dag van het ongeval zijn medicatie, zoals hij ter terechtzitting heeft erkend, niet had ingenomen, hetgeen een aanvalprovocerende werking kan hebben, en
– deze medicatie, zo blijkt uit de voor een ieder toegankelijke informatie op de website van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, de rijvaardigheid beïnvloedt.
Verdachte heeft gelet op dit alles een aanwijsbaar risico voor de veiligheid van zijn weggebruikers genomen door die dag in de auto te stappen en deel te nemen aan het verkeer.
Verdachte heeft nagelaten om in het belang van de verkeersveiligheid passende maatregelen te nemen. Zo heeft verdachte zich niet aan regelmatige dokterscontroles onderworpen waarbij gecheckt kon worden of er sprake was van voldoende en adequate medicatie. Verdachte heeft kennelijk ook niet de vaste routine om alvorens in de auto te stappen te controleren of hij zijn medicatie heeft ingenomen.
Door dit na te laten en die dag toch als bestuurder van een motorvoertuig aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte als epilepsiepatiënt het risico van een optredende epileptische aanval op de koop toegenomen. Het verkeersongeval waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt is derhalve aan verdachtes schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 te wijten.