Meer informatie verkeersongeval door schuld Archives - Advocaat Verkeersstrafrecht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/advocaat-verkeersongeval-door-schuld/ Fri, 08 Nov 2024 05:42:27 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.7 Ongeluk na op telefoon kijken https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/#respond Fri, 08 Nov 2024 05:42:27 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=4269 We zien het steeds vaker. Strafzaken waarbij een verdachte wordt vervolgd voor het op de telefoon kijken, waarna een ongeluk plaatsvindt. De officier van justitie probeert dit vaak als roekeloosheid te laten kwalificeren via de constructie met artikel 5a WVW, maar daarvoor moet minimaal ook worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon daadwerkelijk vast heeft […]

The post Ongeluk na op telefoon kijken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
We zien het steeds vaker. Strafzaken waarbij een verdachte wordt vervolgd voor het op de telefoon kijken, waarna een ongeluk plaatsvindt. De officier van justitie probeert dit vaak als roekeloosheid te laten kwalificeren via de constructie met artikel 5a WVW, maar daarvoor moet minimaal ook worden vastgesteld dat de verdachte de telefoon daadwerkelijk vast heeft gehad. Alleen de aanrakingen van de telefoon is onvoldoende voor het bewijs. Dat zien we o.a. in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, 15 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7500.

De rechtbank overwoog als volgt:

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Op 4 maart 2021 omstreeks 17:53 uur reed een personenauto (Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] ) in Amsterdam over de Wolbrantskerkweg, komend uit de richting van de Tussen Meer en gaand in de richting van de Pieter Calandlaan.1 De bestuurder van een fiets reed op de fietsoversteekplaats van de Wolbrantskerkweg, komend uit de richting van het Stadspark Osdorp en gaand in de richting van de Roosje Vosstraat.2 Gezien vanuit de bestuurder van de personenauto stak de fiets van links naar rechts over.3

Op de fietsoversteekplaats ontstond een aanrijding tussen de personenauto en de fietser.4 Als gevolg daarvan heeft de fietser, [slachtoffer]5, hevig letsel opgelopen. Zij is naar het ziekenhuis overgebracht, waar zij de volgende dag is overleden aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen.6

Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op een (nagenoeg) recht weggedeelte van de Wolbrantskerkweg. De rijbaan bestaat uit twee rijstroken bedoeld voor verkeer in tegengestelde rijrichtingen. Op het wegdek, op de rijstrook waar de personenauto heeft gereden, is vóór de fiets- en voetgangersoversteekplaats blokmarkering aangebracht. Na de voetgangersoversteekplaats bevindt zich de fietsoversteekplaats aangeduid door middel van kanalisatiestrepen op het wegdek7.

Het zicht vanuit de personenauto op de plaats van de aanrijding werd niet belemmerd. Het zicht naar rechts, vanuit de rijrichting van de fiets werd beperkt door het hekwerk en auto’s die parallel aan de Wolbrantskerkweg in parkeervakken waren geparkeerd.8

Op het wegdek van het fietspad in de rijrichting van de fietser bevonden zich haaientanden. Ook was er een verkeersbord aan de rechterzijde van het voetpad waar ook fietsen is toegestaan, inhoudende ‘verleen voorrang aan de bestuurders op de kruisende weg’.9 Op camerabeelden is zichtbaar dat de fietser de fietsoversteekplaats naderde zonder zichtbaar snelheid te verminderen.10

De personenauto is na het verkeersongeval doorgereden, vervolgens gedraaid en is aan de andere zijde van de rijbaan, tegengesteld aan de oorspronkelijke rijrichting, tot stilstand gebracht.11

Verdachte was bestuurder van de personenauto. Hij was beginnend bestuurder en kende de omgeving goed.12

Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 kilometer per uur.13 Op basis van de plaats waar de fiets en het slachtoffer na het ongeval zijn aangetroffen heeft het NFI berekend dat verdachte op het moment van de aanrijding tussen de 50 en 70 kilometer per uur reed.14 Op basis van camerabeelden heeft het NFI berekend dat verdachte tot iets minder dan 30 meter vóór de plaats van het ongeval over een afstand van 55 meter met een gemiddelde snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur heeft gereden.15 Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor de aanrijding heeft geremd, maar dat het toen al te laat was.16

Het wegdek was ten tijde van het ongeval droog. Het ongeval vond plaats tussen zonsopgang en zonsondergang plaats en de straatverlichting was in werking.17

Het exacte tijdstip van de aanrijding kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Weliswaar is de aanrijding vastgelegd op camerabeelden die zijn voorzien van een tijdstip, maar niet is onderzocht hoe de ‘beeldtijd’ op de camerabeelden zich verhoudt tot de werkelijke tijd. Uit de telefoon van verdachte (waarvan vaststaat dat die de werkelijke tijd weergeeft) blijkt dat verdachte het alarmnummer 112 heeft gebeld op een tijdstip dat ligt vóór het ‘beeldtijdstip’ van het ongeval op de camerabeelden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het beeldtijdstip niet overeenkomt met de werkelijke tijd.

Om 17.50.24 heeft verdachte het bericht ‘Niet eens carplay’ verstuurd en om 17.51.20 uur ‘Stilte Gaddo’. Om 17.52.09 uur is het telefooncontact ‘ [naam 1] van Coolblue’ gecreëerd en om 17.52.23 uur het contact ‘112’. Om 17.52.23 uur heeft verdachte geprobeerd 112 te bellen.18

Uit de onderzoeksbevindingen kan niet worden afgeleid of verdachte ten tijde van de hiervoor beschreven handelingen zijn telefoon heeft vastgehouden of dat hij deze ‘handsfree’ bediende.

3.3.2.
Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW?

Feitelijke toedracht

Verdachte is als beginnend bestuurder en terwijl hij ter plaatse bekend was, met een snelheid die veel hoger was dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur de kruising van de Wolbrantskerkweg en het Hoekenespad genaderd. Op deze kruising is hij tegen het slachtoffer [slachtoffer] aangereden die vervolgens aan haar verwondingen is overleden.

Aan zijn schuld te wijten?

Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en de aanrijding. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Verdachte heeft binnen de bebouwde kom fors te hard gereden. Kort voor de aanrijding reed hij met een gemiddelde snelheid van 100 kilometer per uur. Daarmee overschreed hij niet alleen de maximumsnelheid, maar reed hij ook veel harder dan voor een veilige verkeerssituatie ter plaatse gewenst was. Extra kwalijk hieraan vindt de rechtbank dat hij de omgeving kende en dus wist dat hij een fiets- en voetgangersoversteekplaats naderde. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van verkeersdeelnemers wordt verwacht.

In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos handelen, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.

Roekeloosheid

Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.

Artikel 5a WVW

De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.

a. a) De verkeersregels

De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een schending van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW doordat hij tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft gebruikt. De officier van justitie wijst hierbij op de berichten die verdachte kort voor de aanrijding heeft verstuurd, en de omstandigheid dat hij, 14 seconden voordat hij probeert 112 te bellen, een contactpersoon ‘ [naam 1] van Coolblue’ in zijn telefoon opslaat.

De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 5a, eerste lid, onder k, WVW is opgenomen: ‘tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden’. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor deze formulering is aangesloten bij de terminologie van artikel 61a van het RVV (Kamerstukken II 2018/19, 35 086, nr. 6). Dit verbod ziet uitdrukkelijk op het vasthouden van apparatuur tijdens het besturen en niet op het feitelijk gebruik van de apparatuur of het gebruik van applicaties.

Ook in de jurisprudentie19 is onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis overwogen dat de regelgever er bewust voor heeft gekozen om slechts het vasthouden van de mobiele telefoon te verbieden en dat dit niet betekent dat het bedienen van een mobiele telefoon tijdens het rijden niet is toegestaan, als de telefoon niet wordt vastgehouden. Voor zover het telefoneren, dan wel het bedienen van de mobiele telefoon gevaarlijk wordt geacht, wat daar verder ook van zij, heeft de regelgever dit niet verboden.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af, dat het enkele bedienen van een mobiele telefoon tijdens het rijden, als niet kan worden vastgesteld dat de bestuurder de telefoon heeft vastgehouden, geen gedraging is die valt onder artikel 5a, eerste lid, WVW.

Op basis van het voorliggende dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zijn mobiele telefoon heeft vastgehouden tijdens het rijden. Het onderzoek naar de telefoon van verdachte geeft hier geen uitsluitsel over. In dit onderzoek zijn immers alleen de gegevens uit de telefoon van verdachte uitgelezen. De rechtbank twijfelt niet aan de juiste weergave van die gegevens, maar op basis van het proces-verbaal daarover wordt geen inzicht verkregen in de vraag of het gebruik van de telefoon door verdachte handmatig is gebeurd en of verdachte daarbij zijn telefoon in zijn hand heeft vastgehouden.

Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon niet heeft vastgehouden tijdens het rijden. Er zijn geen getuigen die daarover hebben verklaard en ook anderszins valt dat achteraf niet meer door nader onderzoek vast te stellen. Uit het enkele aanmaken van het contact ‘ [naam 1] van Coolblue’ in de telefoon van verdachte, kan niet worden afgeleid, dat verdachte ten tijde van de aanrijding, zijn telefoon heeft vastgehouden.

Dit betekent dat hoewel de rechtbank wel bewezen vindt dat verdachte tijdens het rijden zijn mobiele telefoon heeft bediend (en dus geen geloof hecht aan zijn verklaring ter zitting dat hij op Tussen Meer een tijdje heeft stilgestaan en daar het laatste bericht ‘Stilte Gaddo’ heeft verstuurd), niet bewezen kan worden dat hij een mobiele telefoon heeft vastgehouden. Daarmee valt deze gedraging niet onder de schendingen van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a WVW en kan dit niet bijdragen aan het aannemen van roekeloosheid als bedoeld in dat artikel. Het voorwaardelijk verzoek van de officier van justitie om nader onderzoek te laten verrichten, indien de rechtbank haar standpunt ten aanzien het gebruik van de telefoon en haar daaraan verbonden conclusie van roekeloosheid niet zou volgen, wordt daarom afgewezen.

b) In ernstige mate

Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.

In deze zaak gaat het om het overschrijden van de maximumsnelheid met 50 kilometer per uur op een weg binnen de bebouwde kom. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.

c) Opzettelijk

Voor roekeloosheid is vereist dat het opzet van de verdachte zowel gericht is geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is van opzet nu het rijden met een veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. De rechtbank deelt het standpunt dat daarmee vaststaat dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar daarmee is nog niet voldaan aan het vereiste van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De voorbeelden die de officier van justitie heeft aangehaald uit de jurisprudentie, waarbij dat dubbele opzet wel aanwezig is geacht, zijn niet vergelijkbaar met de huidige zaak. In die aangehaalde voorbeelden is namelijk telkens sprake van een samenstel van zeer ernstige overtredingen van de verkeersregels. In deze zaak is dat niet het geval. Onder omstandigheden kan ook uit één enkele zeer forse snelheidsovertreding opzet op het in ernstige mate overtreden van de verkeersregels worden afgeleid. Die situatie doet zich hier niet voor.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aan het vereiste dubbele opzet is voldaan. Daarmee kan roekeloosheid in de zin van artikel 5a van de WVW niet worden vastgesteld. Verdachte wordt van dit onderdeel vrijgesproken.

De rechtbank merkt de mate van schuld van verdachte aan als zeer onvoorzichtig.

The post Ongeluk na op telefoon kijken appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/ongeluk-na-op-telefoon-kijken/feed/ 0
Tractorbestuurder ziet brommer over het hoofd, 9a Sr vanwege oprechte spijt https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/tractorbestuurder-ziet-brommer-over-het-hoofd-9a-sr-vanwege-oprechte-spijt/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/tractorbestuurder-ziet-brommer-over-het-hoofd-9a-sr-vanwege-oprechte-spijt/#respond Fri, 07 Aug 2020 13:17:35 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3869 De verdachte is rijdend met zijn tractor op de Diessenseweg richting Hilvarenbeek linksaf de Groenendaal ingeslagen terwijl, op een parallel aan de Diessenseweg gelegen fietspad, vanuit de tegengestelde richting, een bromfiets kwam gereden, met welke bromfiets verdachte op het fietspad in aanrijding is gekomen. Verdachte is met zijn tractor over de bromfiets en de bestuurder […]

The post Tractorbestuurder ziet brommer over het hoofd, 9a Sr vanwege oprechte spijt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

De verdachte is rijdend met zijn tractor op de Diessenseweg richting Hilvarenbeek linksaf de Groenendaal ingeslagen terwijl, op een parallel aan de Diessenseweg gelegen fietspad, vanuit de tegengestelde richting, een bromfiets kwam gereden, met welke bromfiets verdachte op het fietspad in aanrijding is gekomen. Verdachte is met zijn tractor over de bromfiets en de bestuurder hiervan heengereden, waardoor het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (rb Zeeland West-Brabant, 6 augustus 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3616.

De rechtbank stelt vast dat verdachte de bromfiets niet heeft gezien. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte en het forensisch onderzoek af dat verdachte de bromfiets wel had kunnen en moeten zien. Immers was er voor verdachte geen ander (tegemoetkomend) verkeer dat zijn zicht belemmerde en zijn er geen andere omstandigheden in de omgeving geconstateerd die het ongeval (mede) veroorzaakt zouden kunnen hebben.

De rechtbank stelt in dit kader vast dat het zicht van verdachte op het fietspad waarop de bromfiets aan kwam rijden, bij het naderen van de botsplaats werd belemmerd door de rechter A-stijl, de uitlaatpijp en de rechterbuitenspiegel van de tractor. Bij reconstructie is geconstateerd dat de bromfiets – bij het aanrijden van de botsplaats door zowel de bromfiets als de tractor – op een bepaalde moment geheel achter deze A-stijl en buitenspiegel uit het zicht van de bestuurder van de tractor verdween. Gebleken is dat verdachte de bromfiets eerder op had kunnen merken wanneer geen sprake zou zijn geweest van deze belemmering van het zicht.

De rechtbank overweegt dat verdachte bekend moest zijn met deze zichtbelemmering, zeker gezien zijn jarenlange ervaring als bestuurder van een tractor, en dat hij deze zichtbelemmering had moeten compenseren door extra te kijken. Verdachte had om de A-stijl, de uitlaatpijp en de buitenspiegel heen moeten kijken. Doordat verdachte dit kennelijk heeft nagelaten – hij heeft immers de bromfiets niet gezien terwijl hij deze wel had kunnen zien – heeft verdachte zich er onvoldoende van vergewist dat de weg die hij af wilde leggen vrij was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op dit punt een ernstige verkeersfout heeft gemaakt.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld op welke wijze deze verkeersfout juridisch dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.

Geen sprake van artikel 6 WVW; geen aanmerkelijke schuld

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van voornoemd artikel. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld in de zin van dit artikel op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien – hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen – niet kan volgen dat hij zich ‘aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen’ als bedoeld in artikel 6 WVW.

De rechtbank is van oordeel dat het niet waarnemen van de bromfiets, terwijl verdachte deze bromfiets wel had kunnen en moeten waarnemen, in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt is immers niet gebleken. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.

Wel veroorzaken gevaar op de weg (art. 5 WVW)

Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar werd veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte is afgeslagen en heeft het fietspad gekruist terwijl hij zich er onvoldoende van had vergewist dat de door hem af te leggen weg vrij was. Hierdoor heeft verdachte gevaar veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Verdachte is in aanrijding gekomen met een bromfietser en is over deze bromfietser heengereden. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Geen straf, ondanks veroorzaken ongeval met ernstig letsel

Zoals hiervoor is overwogen moet verdachte worden vrijgesproken van overtreding van artikel 6 WVW, maar is hij wel schuldig aan het overtreden van artikel 5 WVW, het veroorzaken van gevaar op de weg. Hij is immers naar links afgeslagen, zonder dat hij voldoende heeft gekeken of de weg én het fietspad vrij waren. Dat dit gevaarlijk was is wel gebleken uit het ongeval, dat ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer.

Verdachte is blijkens zijn verklaring bij de politie zeer geschrokken van het ongeval en heeft ook meteen een volledige verklaring van de toedracht gegeven die past bij de toedracht zoals die verder uit het dossier blijkt. Verder heeft hij ook meteen blijk gegeven van zijn zorg over de toestand van het slachtoffer en gezegd dat hij liever met het slachtoffer mee naar het ziekenhuis was gegaan dan naar het politiebureau. Hij heeft bij de politie uitdrukkelijk gevraagd op de hoogte te worden gesteld van de toestand van het slachtoffer en de contactgegevens van (de ouders van) het slachtoffer.

Blijkens zijn verklaring ter zitting heeft hij nadien, ondanks dat die contactgegevens hem niet werden verstrekt, zelf contact weten te leggen met de ouders van het slachtoffer én met het slachtoffer en heeft hij zich ook in die contacten bezorgd getoond over de toestand van het slachtoffer en diens herstel. Hij merkte daarbij op dat dat voor hem logisch is omdat het ook één van zijn kinderen had kunnen overkomen. Ter zitting heeft verdachte verder verklaard dat hij zelf psychische hulp heeft moeten zoeken om het ongeval en de herinnering aan de beelden ervan te verwerken en dat hij ook nu nog regelmatig aan het ongeval denkt.

De rechtbank ziet geen reden om aan de oprechtheid van deze verklaringen van verdachte te twijfelen.

Het voorgaande leidt er toe dat de vraag gerechtvaardigd is welk doel het opleggen van een straf of maatregel nog kan hebben. De rechtbank betrekt bij de beantwoording van die vraag de omstandigheid dat het sinds het ongeval één jaar en bijna tien maanden heeft geduurd voordat in deze zaak uitspraak wordt gedaan en dat verdachte een blanco strafblad heeft.

De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

The post Tractorbestuurder ziet brommer over het hoofd, 9a Sr vanwege oprechte spijt appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/tractorbestuurder-ziet-brommer-over-het-hoofd-9a-sr-vanwege-oprechte-spijt/feed/ 0
Medeplegen verkeersongeval door schuld https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/medeplegen-verkeersongeval-door-schuld/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/medeplegen-verkeersongeval-door-schuld/#respond Mon, 17 Sep 2018 06:40:58 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3521 Bij een wedstrijd op de weg kan kan een verdachte mede verantwoordelijk worden gehouden voor de aan (ECLI:NL:HR:2015:129). Het Hof heeft voorts het volgende overwogen: “Verdachte heeft op 25 september 2011 te Spijk samen met het latere slachtoffer [betrokkene 1] een snelheidswedstrijd gehouden op de Spijksedijk. Bij die snelheidswedstrijd heeft [betrokkene 1] verdachte eenmaal ingehaald […]

The post Medeplegen verkeersongeval door schuld appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Bij een wedstrijd op de weg kan kan een verdachte mede verantwoordelijk worden gehouden voor de aan (ECLI:NL:HR:2015:129).

Het Hof heeft voorts het volgende overwogen:

“Verdachte heeft op 25 september 2011 te Spijk samen met het latere slachtoffer [betrokkene 1] een snelheidswedstrijd gehouden op de Spijksedijk. Bij die snelheidswedstrijd heeft [betrokkene 1] verdachte eenmaal ingehaald en is verdachte vervolgens door extra gas te geven achter [betrokkene 1] aangereden. De snelheden liepen daarbij op tot 100 km/h terwijl op de dijk 60 km/h was toegestaan en dat alles terwijl het schemerde, het nagenoeg donker was en straatverlichting ontbrak. Kort voor de ongevalsplek is de afstand tussen de auto van verdachte en de auto van [betrokkene 1] vergroot waarna de auto van [betrokkene 1] in een flauwe bocht naar rechts van de weg is geraakt. Ten gevolge van dat ongeval is [betrokkene 1] overleden.

Volgens de verdediging was onderling afgesproken om, op een bepaald punt, te weten de afslag bij de steenfabriek, gelegen ruim voor de ongevalsplek te stoppen met de snelheidswedstrijd. Wat van een dergelijke afspraak ook zij: uit de verklaring van getuige [getuige 3] afgelegd bij de raadsheer-commissaris in samenhang met verdachtes eigen verklaring leidt het hof af dat verdachte niet ver voor de ongevalsplek afstand heeft genomen van [betrokkene 1]. [getuige 3] verklaart namelijk dat hij – kijkend naar de dijk waarover verdachte en [betrokkene 1] reden en over een geschatte afstand van 350 meter – niet alleen de inhaalactie van [betrokkene 1] bij verdachte heeft waargenomen, maar ook het moment waarop verdachte en [betrokkene 1] niet kort achter elkaar reden (volgens de verklaring van [getuige 3] reden beiden gedurende 200 meter niet kort achter elkaar). Nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij na de inhaalactie van [betrokkene 1], ter hoogte van de afslag bij de steenfabriek, nog gas heeft bijgegeven, staat dus vast dat verdachte en [betrokkene 1] ook na het gestelde afgesproken punt achter elkaar hebben doorgereden. Het nadien afstand nemen van [betrokkene 1] door verdachte kort voor de ongevalsplek kan dus geen uitvloeisel zijn van een afspraak tussen verdachte en [betrokkene 1], zo die er al zou zijn geweest.

Op basis van de bewijsmiddelen (…) stelt het hof vast dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen. Gelet op de gevoerde verweren in hoger beroep zijn de vragen die het hof thans achtereenvolgens heeft te beantwoorden de volgende:

a) Heeft verdachte door zijn zeer onvoorzichtig verkeersgedrag ook schuld aan het verkeersongeval en het overlijden van [betrokkene 1] ten gevolge daarvan?

b) Is sprake van medeplegen aan het culpoos veroorzaken van een verkeersongeval en het overlijden van [betrokkene 1]?

c) Kan het zeer onvoorzichtige verkeersgedrag worden aangemerkt als roekeloos verkeersgedrag?

Het hof overweegt daaromtrent als volgt:

Naar het oordeel van het hof brengt een snelheidswedstrijd een onderlinge dynamiek met zich waarbij, gegeven het competitieve element van die wedstrijd, de ene gevaarlijke verkeersgedraging onlosmakelijk wordt gevolgd door de andere gevaarlijke verkeersgedraging. In die competitieve dynamiek ligt een bewuste en nauwe samenwerking besloten. Tevens valt in een dergelijke dynamiek redelijkerwijs te voorzien dat het onderling samenhangende, gevaarlijke verkeersgedrag tot een verkeersongeval kan leiden met ernstige gevolgen. Verdachte heeft ook zelf verklaard dat het gevaarlijk is op de dijk te racen.

In casu was de aanleiding van de onderlinge competitie een discussie over de snelheid van de auto’s van verdachte en [betrokkene 1]. Met die gedachte (het vergelijken van de snelheid van elkaars auto’s) zijn verdachte en [betrokkene 1] de wedstrijd aangevangen. Vervolgens is verdachte met hoge snelheid voorop gaan rijden, is verdachte ingehaald door [betrokkene 1] en heeft verdachte daarna nog zijn snelheid verder verhoogd. Er was derhalve sprake van een wisselwerking tussen de onderlinge verkeersgedragingen. Het in die onderlinge competitie van de weg raken van [betrokkene 1] en diens (latere) overlijden, is naar het oordeel van het hof niet alleen toe te rekenen aan [betrokkene 1] zelf, maar ook aan verdachte. Verdachte heeft derhalve schuld aan het ongeval alsmede aan het overlijden van [betrokkene 1] ten gevolg daarvan. Tevens kan naar het oordeel van het hof gesproken worden over het gezamenlijk en in vereniging plegen van de verschillende gevaarlijke verkeersgedragingen, zodat verdachtes handelen kan worden gekwalificeerd als het medeplegen van het culpoos veroorzaken van het verkeersongeval met dodelijk gevolg. Dat verdachte kort voor het ongeval afstand heeft genomen van [betrokkene 1] staat aan diens schuld aan het dodelijk ongeval niet in de weg. De snelheidswedstrijd was namelijk reeds aangevangen en verdachte heeft daaraan in ieder geval tot zeer kort voor het ongeval geparticipeerd. Verdachte mocht en kon er daarom niet op rekenen dat [betrokkene 1], zo hij het afstand nemen van verdachte zo kort voor het ongeval al heeft kunnen waarnemen, op basis daarvan zijn gevaarlijke verkeersgedrag onmiddellijk zou staken, temeer daar het afstand nemen door verdachte, zoals hiervoor overwogen, geen uitvloeisel kan zijn geweest van een eventuele onderlinge afspraak.

Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal merkt het hof het verkeersgedrag van verdachte en [betrokkene 1] niet aan als roekeloos. Het hof heeft daartoe in het bijzonder gelet op de verkeerssituatie ter plekke, te weten een tamelijk brede weg, alsmede de afwezigheid van ander verkeer ten tijde van de snelheidswedstrijd. De gereden snelheid, het inhalen en de onderlinge gerichtheid kunnen onder die omstandigheden naar het oordeel van het hof weliswaar worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag maar niet zonder meer als roekeloos rijgedrag.”

2.3.Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft begaan, mede in aanmerking genomen dat:

(i) de verdachte en [betrokkene 1] hebben deelgenomen aan een snelheidswedstrijd waarbij de snelheden opliepen tot 100 km/u, terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 60 km/u was toegestaan en terwijl het nagenoeg donker was en straatverlichting ontbrak;

(ii) een snelheidswedstrijd een onderlinge dynamiek met zich meebrengt waarbij, gegeven het competitieve element van die wedstrijd, de ene gevaarlijke verkeersgedraging onlosmakelijk wordt gevolgd door de andere gevaarlijke verkeersgedraging;

(iii) de verdachte, nadat hij was ingehaald door [betrokkene 1], voorbij het volgens de verdediging afgesproken eindpunt van de wedstrijd gas bij heeft gegeven, zodat vaststaat dat de verdachte en [betrokkene 1] ook nadat punt met hoge snelheid achter elkaar hebben doorgereden;

(iv) de verdachte kort voor het ongeval afstand heeft genomen van [betrokkene 1] en dit geen uitvloeisel kan zijn van een afspraak tussen de verdachte en [betrokkene 1];

(v) de verdachte tot zeer kort voor het ongeval aan de snelheidswedstrijd heeft deelgenomen en er niet op mocht rekenen dat [betrokkene 1], zo hij het afstand nemen van de verdachte al heeft kunnen waarnemen, zijn gevaarlijk verkeersgedrag onmiddellijk zou staken.

Het Hof heeft op basis van onder meer deze vaststellingen geoordeeld dat ook de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval alsmede aan het overlijden van [betrokkene 1] ten gevolge daarvan en dat het ongeval en het (latere) overlijden van [betrokkene 1] ook aan de verdachte is toe te rekenen.

Een en ander geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.

The post Medeplegen verkeersongeval door schuld appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/medeplegen-verkeersongeval-door-schuld/feed/ 0
Rijden met onvoldoende zicht https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-onvoldoende-zicht/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-onvoldoende-zicht/#respond Wed, 22 Aug 2018 09:23:07 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3477 Rijden met onvoldoende zicht is altijd gevaarlijk. Een ongeluk is dan zo gebeurd. Juridisch wordt dit nog niet aangemerkt als roekeloos rijgedrag, maar wel als zeer onvoorzichtig. Er kunnen zware straffen worden opgelegd, zo blijkt uit de jurisprudentie. 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor rijden met tractor waarbij zicht door hoolbalen werd beperkt Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 […]

The post Rijden met onvoldoende zicht appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Rijden met onvoldoende zicht is altijd gevaarlijk. Een ongeluk is dan zo gebeurd. Juridisch wordt dit nog niet aangemerkt als roekeloos rijgedrag, maar wel als zeer onvoorzichtig. Er kunnen zware straffen worden opgelegd, zo blijkt uit de jurisprudentie.

4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor rijden met tractor waarbij zicht door hoolbalen werd beperkt

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7454
Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, niet toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte “roekeloos” in voornoemde zin heeft gereden. De situatie hier aan de orde laat zich niet op een lijn stellen met de situaties waarin in de jurisprudentie van de Hoge Raad roekeloosheid is aangenomen. Dat betekent op zich zelf niet dat niet van roekeloosheid kan worden gesproken. Het hof acht echter in dit geval de intentie waarmee verdachte aan het verkeer heeft deelgenomen van belang. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte in die mate onverschillig is geweest ten aanzien van de gevolgen van zijn rijgedrag, dat gezegd kan worden dat hij welbewust meerdere onaanvaardbare risico’s heeft genomen. Het hof leidt dit af uit het feit dat verdachte met geringe snelheid reed, dat hij voor het opdraaien op [straat] extra tijd heeft besteed aan het uitkijken en dat hij uiterst rechts op de weg reed. Op die manier hield verdachte -zij het volstrekt ontoereikend- rekening met andere verkeersdeelnemers; bij de mogelijkheid van de aanwezigheid van fietsers vóór hem op wie hij ondanks zijn geringe snelheid zou kunnen inlopen, heeft hij niet stilgestaan. De door verdachte getroffen maatregelen vormen een contra-indicatie voor de vaststelling van roekeloosheid, nu daaruit blijkt dat verdachte niet lichtzinnig over de gevolgen van zijn rijgedrag heeft gedacht. Van het ten laste gelegde onderdeel ‘roekeloosheid’ zal verdachte derhalve worden vrijgesproken.
Het voorgaande neemt niet weg dat het op voornoemde wijze besturen van een motorvoertuig als zeer onvoorzichtig handelen kan worden bestempeld. De gevolgen van verdachtes handelen waren op zeer eenvoudige wijze te voorkomen geweest door de hefarm omhoog te doen, door de hooibalen per stuk te vervoeren of met een ander voertuig. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat daarmee sprake is van schuld in de vorm van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
Er volgt een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.

The post Rijden met onvoldoende zicht appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/rijden-met-onvoldoende-zicht/feed/ 0
Kort moment onoplettendheid is onvoldoende voor ongeval door schuld https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/kort-moment-onoplettendheid-is-onvoldoende-ongeval-schuld/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/kort-moment-onoplettendheid-is-onvoldoende-ongeval-schuld/#respond Sat, 16 Dec 2017 22:02:02 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3197 Een kort moment van onoplettendheid is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het veroorzaken van een verkeersongeval door schuld. Art. 6 WVW vereist namelijk aanmerkelijke schuld. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, 1 september 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:4620 waar het ging om een verdachte die met zijn auto inreed op een plotseling ontstane file. Beoordelingskader […]

The post Kort moment onoplettendheid is onvoldoende voor ongeval door schuld appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Een kort moment van onoplettendheid is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het veroorzaken van een verkeersongeval door schuld. Art. 6 WVW vereist namelijk aanmerkelijke schuld. Dit volgt o.a. uit een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, 1 september 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:4620 waar het ging om een verdachte die met zijn auto inreed op een plotseling ontstane file.

Beoordelingskader ongeval door schuld

In de tenlastelegging wordt de schuld altijd uitgedrukt met het verwijt dat verdachte ‘zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam’ heeft gehandeld.
Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een lichtere vorm van schuld is onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel of zijn rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een bestuurder van een motorvoertuig wordt geëist.
Bij deze beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de even bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

Casus: inrijden op file

Verdachte heeft op 14 december 2016 op de Rijksweg A50 te Veghel onvoldoende acht geslagen op een zich voor hem plotseling ontstane file. Verdachte heeft zijn snelheid niet (tijdig) geminderd en is tegen een zich direct voor hem bevindende personenauto gebotst die daardoor werd gelanceerd en met de voorzijde tegen de achterzijde van een bestelauto botste. Ten gevolge van dit ongeval raakte de bestuurster van de personenauto ernstig gewond.Verdachte heeft ter zitting – kortgezegd – verklaard dat hij niet met andere zaken bezig was dan met de auto te besturen en dat hij geen steekhoudende verklaring kan geven waarom hij kennelijk niet goed heeft opgelet en de file over het hoofd heeft gezien.

Rechtbank: geen schuld aan verkeersongeval

Uit de verklaring van verdachte volgt dat er sprake is geweest van een moment van onoplettendheid. Verdachte heeft de vóór hem plots ontstane file immers niet (tijdig) gezien omdat hij niet goed heeft opgelet. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat dit langer is geweest dan een enkel moment. Een dergelijk moment van onoplettendheid is niet zonder meer als aanmerkelijke schuld in de zin van de Wegenverkeerswet te kwalificeren. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist, die in deze zaak niet zijn komen vast te staan. Niet is komen vast te staan dat verdachte met een snelheid reed die niet gepast was. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte met andere zaken bezig was dan met het besturen van zijn auto. Wel hebben zowel het slachtoffer als de bestuurder van de auto voor haar beiden verklaard dat zij plotseling – en zoals het slachtoffer verklaard heeft: flink – moesten remmen voor de file en dat zij nog net op tijd stilstonden, hetgeen de rechtbank sterkt in haar oordeel dat sprake was van een plotseling opnieuw opkomende file waarvoor verdachte door een moment van onoplettendheid niet op tijd stilstond. Dat zich eerder die ochtend op de door verdachte afgelegde route al filevorming had voorgedaan doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Nu er geen, voor het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 benodigde, schuld is te bewijzen zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

The post Kort moment onoplettendheid is onvoldoende voor ongeval door schuld appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/kort-moment-onoplettendheid-is-onvoldoende-ongeval-schuld/feed/ 0
97 seconden tussen laatste appje en bellen 112 onvoldoende bewijs voor gebruik whatsapp tijdens rijden https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/97-seconden-laatste-appje-en-bellen-112-onvoldoende-bewijs-gebruik-whatsapp-tijdens-rijden/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/97-seconden-laatste-appje-en-bellen-112-onvoldoende-bewijs-gebruik-whatsapp-tijdens-rijden/#respond Sat, 25 Nov 2017 14:30:00 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3183 In een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, van 23 november 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9842 ging het om een aanrijding tussen een auto een fietser op een donkere polderweg. De officier vervolgde de verdachte voor art. 6 WVW vanwege onvoldoende oplettendheid door te whatsappen tijdens het rijden en een te hoge snelheid, maar de rechtbank sprak haar hiervan […]

The post 97 seconden tussen laatste appje en bellen 112 onvoldoende bewijs voor gebruik whatsapp tijdens rijden appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

In een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, van 23 november 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9842 ging het om een aanrijding tussen een auto een fietser op een donkere polderweg. De officier vervolgde de verdachte voor art. 6 WVW vanwege onvoldoende oplettendheid door te whatsappen tijdens het rijden en een te hoge snelheid, maar de rechtbank sprak haar hiervan vrij. Dat het ongeluk was veroorzaakt door het gebruik van Whatsapp tijdens het rijden kon niet bewezen worden, nu er 97 seconden zaten tussen het laatste bericht en het bellen van 112. Verder reed de verdachte 80 km/u en dat was daar ook toegestaan. Uiteindelijk vrijspraak voor artikel 6 WVW, maar een veroordeling voor art. 5 WVW.

Ongeval veroorzaak door gebruik Whatsapp?

Het meest verstrekkende verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat zij tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van de WhatsApp.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op de avond van het ongeval om 21.21.04 uur een WhatsApp heeft verstuurd met de tekst “Nee”, en op 21.22.41 uur 112 heeft gebeld. Tussen deze tijdstippen zijn 97 seconden gelegen, waarbinnen het ongeval heeft plaatsgevonden.

De officier van justitie heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de fietssters te laat heeft gezien doordat zij was afgeleid door het verzenden en ontvangen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Zij zou ook na het versturen van de “Nee” WhatsApp nog meerdere berichten hebben binnengekregen. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario dat zij bij boerderij [naam boerderij] zou zijn gestopt en de nadien nog binnengekomen berichten pas na het ongeval zou hebben gelezen, is zeer onwaarschijnlijk. Aan het in opdracht van de rechtbank opgemaakte aanvullend proces-verbaal komt geen bewijswaarde toe, omdat dit te veel onzekere variabelen bevat.

Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het rijden geen WhatsApp berichten heeft verzonden en gelezen. Zij heeft verklaard dat zij voor het ongeval op de Hoofdweg haar auto in de rijrichting bij boerderij [naam boerderij] heeft stilgezet, daar in ieder geval een appje heeft gelezen, dit bericht heeft beantwoord met “Nee”, haar mobiele telefoon heeft weggelegd en direct weer is gaan rijden. Zij heeft verklaard dat zij de fietssters toen zij bij [naam boerderij] stilstond, niet heeft gezien.

De rechtbank stelt bij het beoordelen van het door verdachte aangereikte scenario voorop dat, hoewel om bij een eventuele verwerping hiervan weerlegging het algemene uitgangspunt is, het eveneens is toegestaan om een alternatieve lezing als zeer onwaarschijnlijk terzijde te stellen of aan te geven dat deze niet aannemelijk is geworden of geloofwaardig is te achten. Bij deze beoordeling kan de ernst van de gevolgen van het ongeval geen rol spelen.

Uit de verklaring van verdachte en uit getuigenverklaringen is af te leiden dat verdachte na de aanrijding nog enige specifieke handelingen heeft verricht voordat zij 112 heeft gebeld. In het proces-verbaal video reconstructie van 18 oktober 2017 van verbalisant

[verbalisant] is beschreven hoe het door verdachte geschetste scenario in drie opeenvolgende reconstructies is nagespeeld. Hieruit is gebleken dat het geheel aan handelingen vanaf het wegrijden bij [naam boerderij] tot aan het bellen van 112 in gemiddeld 1 minuut en 25 seconden, oftewel 85 seconden, kan worden uitgevoerd. Ook volgt uit genoemd proces-verbaal dat de fietssters op het moment dat verdachte bij [naam boerderij] zou zijn weggereden op een zodanige afstand vóór haar fietsten dat zij voor verdachte niet zichtbaar waren. Het is juist dat niet is vast te stellen hoe lang verdachte heeft stilgestaan en waar de fietssters zich bevonden toen verdachte bij [naam boerderij] zou zijn gestopt. Daardoor kan het proces-verbaal van video reconstructie het scenario van verdachte niet zonder meer bevestigen. Dit scenario wordt door het proces-verbaal echter ook niet weerlegd. De rechtbank acht het in het geheel van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet zó onwaarschijnlijk dat ze het om die reden terzijde kan schuiven.

Uit genoemd proces-verbaal blijkt voorts dat niet is vast te stellen wanneer verdachte de WhatsApp berichten heeft gelezen die na het door haar om 21.21.04 uur verstuurde bericht, maar voor het ongeval, aan haar zijn gestuurd. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard ze pas na het ongeval te hebben gelezen. Zij heeft verklaard nooit tijdens het rijden te appen, en binnenkomende berichten op haar telefoon te negeren. Ook deze verklaring kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld.

Het voorgaande brengt mee dat niet is bewezen dat verdachte WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon zou hebben verzonden en/of ontvangen (in de betekenis van: gelezen) terwijl zij een voertuig bestuurde.

Snelheid; verdachte reed niet te hard

De overige verwijten die verdachte worden gemaakt, zien op de snelheid waarmee zij heeft gereden.

De rechtbank stelt het volgende vast. Verdachte heeft rijdende met een snelheid van 80 kilometer per uur op een aardedonkere, betrekkelijk smalle weg waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, [slachtoffer] , die links naast een andere fietsster voor haar op de weg fietste, te laat opgemerkt. Nadat verdachte op haar weghelft een rood lichtje had waargenomen, is zij iets naar links uitgeweken en heeft zij geremd. Dit bleek echter te laat: zij raakte [slachtoffer] vol van achteren.

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat zij met een te hoge snelheid heeft gereden. Zij heeft niet harder gereden dan het ter plaatse geldende maximum. De omstandigheden die tot noodlottig ongeval hebben geleid, kunnen niet meer worden vastgesteld.

De rechtbank overweegt als volgt. Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat verdachte tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van haar mobiele telefoon, en ook geen andere omstandigheid naar voren is gebracht of gekomen die kan verklaren dat zij de voor haar fietsende [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien, resteert slechts de objectieve vaststelling dat verdachte – kennelijk – haar snelheid te weinig aan de hiervoor omschreven omstandigheden heeft aangepast, en dat zij, ofschoon zij de ter plaatse geldende maximum snelheid aanhield, toch zo hard heeft gereden dat zij op het moment dat zij de fietssters waarnam een aanrijding al niet meer kon vermijden.

Conclusie: geen overtreding van art. 6 WVW

Verdachte valt met de overtredingen zoals hiervoor onder ‘snelheid’ beschreven weliswaar enig verwijt te maken, maar haar rijgedrag kan niet worden beoordeeld als zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend dat dit de drempel haalt van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal dan ook van het haar primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

The post 97 seconden tussen laatste appje en bellen 112 onvoldoende bewijs voor gebruik whatsapp tijdens rijden appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/97-seconden-laatste-appje-en-bellen-112-onvoldoende-bewijs-gebruik-whatsapp-tijdens-rijden/feed/ 0
Straatrace, maar geen medeplegen verkeersongeval https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straatrace-geen-medeplegen-verkeersongeval/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straatrace-geen-medeplegen-verkeersongeval/#respond Sun, 19 Nov 2017 23:25:39 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3181   Een 54-jarige man uit Loosdrecht is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en de maximale rijontzegging van 5 jaar. Hij veroorzaakte vorig jaar in Loosdrecht een dodelijk ongeval. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van roekeloos rijgedrag. Zijn 33-jarige zoon is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur […]

The post Straatrace, maar geen medeplegen verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

 

Een 54-jarige man uit Loosdrecht is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en de maximale rijontzegging van 5 jaar. Hij veroorzaakte vorig jaar in Loosdrecht een dodelijk ongeval. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van roekeloos rijgedrag. Zijn 33-jarige zoon is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een rijontzegging van 1 jaar voor het veroorzaken van gevaar op de weg.

Vader en zoon reden op 16 maart 2016 in aparte auto’s in het donker over onoverzichtelijke wegen in de bebouwde kom. De vader reed in een Porsche, de zoon in een Mini. Op een stuk van 3 kilometer is soms door zowel de 54-jarige man als de 33-jarige man extreem snel gereden. Bovendien had het rijgedrag van de mannen een wedstrijdmatig karakter.

De 54-jarige man was onder invloed van alcohol. Op het stuk van 3 kilometer remden de mannen op bepaalde momenten af, bijvoorbeeld bij een flitspaal, waarna zij de bewuste keuze maakten om de snelheid weer op te schroeven. De 54-jarige man reed met hoge snelheid een 19-jarige vrouw aan die die vanuit een oprit de weg op kwam. Zij raakte ernstig gewond en overleed twee weken later in het ziekenhuis. De rechtbank kwalificeert dit als roekeloos rijgedrag. Dit is de zwaarste vorm van schuld in de Wegenverkeerswet.

De 33-jarige zoon wordt vrijgesproken van dood door schuld. De rechtbank stelt vast dat hij wel heeft bijgedragen aan het verwerpelijke rijgedrag van zijn vader, maar niet zodanig dat het ongeval en dood aan hem zijn toe te rekenen. Wel is het rijgedrag van de man aan te merken als het veroorzaken van ernstig gevaar op de weg.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank onder andere mee dat de 54-jarige man – tegen een stortvloed aan bewijs – blijft ontkennen dat hij met een extreem hoge snelheid reed. Ook het feit dat hij al vijf keer eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol laat de rechtbank meewegen. Omdat de rechtbank de zoon vrijspreekt van dood door schuld is er bij de 54-jarige geen sprake van het strafverzwarende ‘medeplegen’. De rechtbank wijkt daarom enigszins af van de eis van de officier van justitie

(Rb Midden-Nederland, 17 november 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5750

 

De rechtbank staat voor de vraag of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als (mede)plegen van dood door schuld in het verkeer.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen – in dit geval – verdachte en medeverdachte. Ook bij een culpoos delict (ook wel genoemd een schulddelict) kan van medeplegen sprake zijn. De rechtbank komt echter tot vrijspraak van het medeplegen en motiveert dat als volgt.

De rechtbank heeft wél vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte gedurende langere tijd in een situatie die een wedstrijdachtig karakter kent met hoge snelheid vlak achter elkaar aan hebben gereden, hetgeen zelfs bij het ontbreken van een expliciete afspraak tussen verdachte en zijn medeverdachte als nauwe en bewuste samenwerking zou kunnen worden uitgelegd. De situatie die de diverse getuigen omschrijven kan immers worden omschreven als een situatie waarin verdachten elkaar hebben opgejut, waardoor hun snelheid tot duizelingwekkende hoogtes is opgelopen en zij minder oog voor hun omgeving moeten hebben gehad. Dit kan echter niet worden vastgesteld voor de situatie vlak vóór het ongeluk. Uit de NFI-meting gedaan 130 meter voor het ongeval blijkt dat (de beste schatter voor) de afstand tussen de voertuigen van verdachte en zijn medeverdachte 215 meter is geweest.

Dit is een grotere afstand dan de afstand die de getuigen eerder op de route beschrijven. Er zijn getuigen die beschrijven dat de Porsche bij de Mini vandaan reed en de Mini de Porsche niet kon bijhouden. Een getuige verklaart over het stuk na de flitspaal dat de tweede auto (de rechtbank begrijpt: de Mini) de eerste auto niet bijhield en daarna dat de tweede auto ‘al een beetje was afgehaakt’ en al een stuk achter de Porsche aanreed. Ook staat vast dat verdachte niet op de medeverdachte en het slachtoffer is ingereden en dat noch de verdachte noch getuigen een situatie omschrijven dat de verdachte daarvoor ernstig moest remmen of een uitwijkmanoeuvre moest maken. Ten slotte is niet gebleken dat verdachte zijn voertuig bestuurde met een hoger dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed.

Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat tijdens de rit verdachte wel heeft bijgedragen aan het verwerpelijke rijgedrag van de medeverdachte, maar niet kan worden gezegd dat zijn bijdrage – met name over het laatste deel van het traject en op het moment van de aanrijding – dusdanig was dat van (mede-)plegen van dood door schuld in het verkeer sprake is. De rechtbank ziet zich ook niet voor de vraag gesteld of er sprake is van enige (andere) vorm van schuld (dan roekeloosheid) in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, nu het in de wet genoemde gevolg (in dit geval de dood) naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kan worden toegerekend.

Wel kan worden vastgesteld dat verdachte met voornoemd rijgedrag (ernstig) gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte heeft zich hiermee samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht dan ook het subsidiair ten laste gelegde in deze zin wettig en overtuigend bewezen

The post Straatrace, maar geen medeplegen verkeersongeval appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/straatrace-geen-medeplegen-verkeersongeval/feed/ 0
HR 15 oktober 2013, NJ 2014,25 (Azewijns verkeersongeval): niet snel roekeloosheid in het verkeer https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hr-15-oktober-2013-nj-201425-azewijns-verkeersongeval-snel-roekeloosheid-verkeer/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hr-15-oktober-2013-nj-201425-azewijns-verkeersongeval-snel-roekeloosheid-verkeer/#respond Sun, 12 Nov 2017 14:40:01 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3176 Bij ongevallen die zich voordoen op de openbare weg leidt de interactiviteit tussen de verschillende verkeersdeelnemers ertoe dat minder snel sprake is van roekeloos rijgedrag. Kort gezegd is het verkeersgedrag is verkeersgedrag minder snel roekeloos, omdat van medeverkeersdeelnemers verwacht mag worden dat zij hun gedrag aanpassen aan het geconstateerde onvoorzichtige gedrag van een andere verkeersdeelnemer […]

The post HR 15 oktober 2013, NJ 2014,25 (Azewijns verkeersongeval): niet snel roekeloosheid in het verkeer appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Bij ongevallen die zich voordoen op de openbare weg leidt de interactiviteit tussen de verschillende verkeersdeelnemers ertoe dat minder snel sprake is van roekeloos rijgedrag. Kort gezegd is het verkeersgedrag is verkeersgedrag minder snel roekeloos, omdat van medeverkeersdeelnemers verwacht mag worden dat zij hun gedrag aanpassen aan het geconstateerde onvoorzichtige gedrag van een andere verkeersdeelnemer (zie o,a. HR 15 oktober 2013, NJ 2014, 25 – Azewijns verkeersongeval).

N.B. In andere situaties, bijv. bij de vraag of er sprake is van door door schuld na een ongeval op het water kan sneller tot roekeloosheid worden gekomen (Rb Midden-Nederland, 29 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1609). 

HR: hoge eisen voor roekeloosheid

4.3.Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm “roekeloosheid” geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als “de zwaarste vorm van het culpose delict” wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum. (Vgl. HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU2016, NJ 2012/488)

4.4.Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van “onberaden” – wordt verstaan.

4.5.

Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.

Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen.

4.6.In het licht van het voorafgaande schiet de bewijsvoering van het Hof – dat de bewijsmiddelen niet heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid – tekort. De door het Hof kennelijk in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden – kort gezegd: verhinderen dat een met hoge snelheid op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer inhalende auto kan terugkeren naar de eigen rijstrook – zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, “zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend” heeft gereden, maar zij zijn niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte “roekeloos” in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden.

The post HR 15 oktober 2013, NJ 2014,25 (Azewijns verkeersongeval): niet snel roekeloosheid in het verkeer appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/hr-15-oktober-2013-nj-201425-azewijns-verkeersongeval-snel-roekeloosheid-verkeer/feed/ 0
Vrijspraak voor ongeluk na rijden onder invloed van alcohol https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-ongeluk-rijden-invloed-alcohol/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-ongeluk-rijden-invloed-alcohol/#respond Mon, 28 Aug 2017 19:18:13 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=3151 Het veroorzaken van een ongeluk, waarbij ook nog eens alcohol in het spel is, leidt vaak tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, het veroorzaken van een ongeluk door schuld. Maar niet altijd kan er een verband worden aangetoond tussen het rijden onder invloed en het ongeluk. Dan dient vrijspraak te volgen, zoals ook het […]

The post Vrijspraak voor ongeluk na rijden onder invloed van alcohol appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
Het veroorzaken van een ongeluk, waarbij ook nog eens alcohol in het spel is, leidt vaak tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, het veroorzaken van een ongeluk door schuld. Maar niet altijd kan er een verband worden aangetoond tussen het rijden onder invloed en het ongeluk. Dan dient vrijspraak te volgen, zoals ook het geval was in Rechtbank Zeeland West-Brabant, 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:5016.

Beoordelingskader schuld bij ongeluk

Bij de beoordeling van de vraag of verdachte van het ongeval een verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, dus of er op zijn minst genomen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

Feiten en omstandigheden ongeluk

Bij de beoordeling van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden die volgen uit het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 16 november 2012:

  • Ten tijde van de aanrijding heerste er duisternis. De aanrijding vond plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Tienhovenlaan, gelegen buiten de bebouwde kom van Oisterwijk in een bosrijk gebied, waar op de plaats van het ongeval geen straatverlichting aanwezig was, waardoor het zeer donker was. Verdachte voerde dimlicht. De voetgangers (het overleden slachtoffer en haar echtgenoot [naam echtgenoot] ) droegen donker gekleurde kleding zonder reflectiemateriaal en droegen geen voorwerpen met zich mee waardoor zij voor andere weggebruikers goed of beter waarneembaar werden. Er is vastgesteld dat onder deze omstandigheden de voetgangers op een afstand van 26 meter gedeeltelijk zichtbaar werden voor verdachte.
  • De Tienhovenlaan is een verharde weg met eenrichtingsverkeer voor motorrijtuigen. Er waren geen markeringen op het wegdek aanwezig. Voor, op en voorbij de plaats van het ongeval was de weg recht. De verharde weg was ongeveer 3,60 meter breed en was aan beide zijden omzoomd door dicht naast de verharde weg staande eikenbomen. Naast de linker berm, bezien vanuit de verdachte, liep een onverhard voetpad van 1,20 m breed. Het voetpad (zandpad) was van de verharde weg gescheiden door voornoemde rij bomen. De voetgangers liepen op de verharde weg. Zij liepen naast elkaar aan de rechterzijde van de weg, bezien vanuit het perspectief van verdachte. De voetgangers en verdachte bevonden zich dus aan dezelfde kant van de weg als verdachte. De hond van de voetgangers liep voor hen uit, in het midden van de weg. De personenauto en de voetgangers kwamen elkaar tegemoet. De voetgangers zijn niet uitgeweken toen zij het voertuig van verdachte zagen naderen.
  • De aangetroffen sporen passen bij het beeld dat de personenauto met de voorzijde frontaal op de hond botste en met de rechtervoorzijde frontaal op het slachtoffer botste.
  • Op het weggedeelte gold een snelheidslimiet van 80 kilometer per uur. Verdachte reed bij aanvang van het remmen minimaal 53 kilometer per uur en maximaal 54 kilometer per uur. Bij een snelheid van 54 kilometer per uur legde verdachte 15 meter per seconde af (54.000 meter per uur / 3.600 seconden per uur = 15 meter per seconde).
  • Voor, tijdens of na de botsing met de hond remde de personenauto krachtig af, waarbij de rechtervoorband een rem/regelspoor aftekende. Uit het bandenspoor (regelspoor) kan opgemaakt worden dat er een nood- of paniekremming was uitgevoerd en dat er door de bestuurder naar links was uitgeweken. Tevens kan daaruit opgemaakt worden dat de remweg van verdachte tenminste 10,10 meter bedroeg.
  • De reactietijd van een alerte bestuurder, te weten een bestuurder die gevaar verwacht en niet onder invloed van alcohol verkeert, ligt tussen de 1,11 (2% waarde) en 1,62 (92% waarde) seconde.

Uit de verklaring van [naam echtgenoot] volgt dat de hond voor hen op de weg liep, dat deze zich bij het zien van de auto omdraaide en naar hen kwam toegelopen en dat de hond daarbij midden op de weg liep.

Tevens is gebleken dat verdachte ten tijde van de aanrijding onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft dit ook bekend. De bij verdachte gemeten waarde betrof 785 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht, meer dan driemaal de toegestane hoeveelheid.

Ongeluk zou ook gebeurd zijn als verdachte niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest

Op grond van het voorgaande en bij gebreke aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte met voor ter plaatse geldende gepaste snelheid over de rijbaan heeft gereden, terwijl hij de dimlichten van zijn auto aan had staan. Het is de rechtbank niet gebleken dat er zich een omstandigheid heeft voorgedaan waarop verdachte zijn rijgedrag had moeten aanpassen ofwel had moeten anticiperen op een bijzondere verkeerssituatie. De rechtbank overweegt voorts dat bij een snelheid van 54 kilometer per uur (15 meter per seconde) en bij een reactietijd van 1,11 seconde, er gedurende de reactietijd 16,65 meter wordt afgelegd. Bij een reactietijd van 1,62 seconde bedraagt die afstand 24,3 meter. Gelet op de afstand van 26 meter, waarbinnen de voetgangers in het schijnsel van het dimlicht (deels) zichtbaar waren, betekent dit dat ook een nuchtere, alerte bestuurder de voetgangers al zeer dicht is genaderd, voordat hij kan reageren. Onder deze omstandigheden is tijdig remmen – mede gezien de remweg van tenminste 10,10 meter – ook voor een nuchtere en alerte bestuurder naar het oordeel van de rechtbank vrijwel onmogelijk. De vraag is vervolgens of verdachte het ongeval had kunnen voorkomen door tijdig uit te wijken. Nog daargelaten dat de voetgangers pas op een laat moment voor verdachte zichtbaar waren en de weg ter plaatste smal was en aan weerszijde omzoomd door eikenbomen, liep er ook nog een hond midden op de weg. Deze hond liep voor de voetgangers uit. Verdachte kon de hond niet meer ontwijken en na deze aanrijding is bijna onmiddellijk de aanrijding met de voetgangers ontstaan. Aan het remspoor is te zien dat verdachte na de aanrijding met de hond nog is uitgeweken naar links, maar dat mocht niet meer baten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ook een nuchtere en alerte bestuurder de voetgangers onder deze omstandigheden niet tijdig had kunnen ontwijken.

Met betrekking tot de vraag wat de invloed is geweest van het alcoholgebruik door verdachte op het rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat verdachte met meer dan het wettelijk toegestane alcoholgehalte zijn auto heeft bestuurd. Uit informatie van het NFI volgt dat het gebruik van ethanol (alcohol) leidt tot een verlenging van de reactietijd van de bestuurder van een auto. Wat deze toename van de reactietijd is bij een concentratie ethanol zoals bij verdachte is gemeten, heeft het NFI niet kunnen vaststellen.

Volgens vaste jurisprudentie is echter de enkele vaststelling van het gebruik van alcohol doorgaans onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu voor het overige niet kan worden vastgesteld dat verdachte als verkeersdeelnemer tekort is geschoten en het waarschijnlijk is te achten dat een bestuurder die niet onder de invloed was van alcohol de aanrijding ook niet had kunnen voorkomen, is het enkele alcoholgebruik van verdachte onvoldoende om te kunnen komen tot de vaststelling dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

Alle feiten en omstandigheden overziend is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vastgesteld kan worden dat sprake is van een betreurenswaardig ongeval dat veel verdriet heeft veroorzaakt bij de nabestaanden van [slachtoffer] , maar dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat het verkeersongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden aan verdachtes schuld te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

Weliswaar leidt het onder invloed van alcohol besturen van een auto in algemene zin tot verkeersonveilige situaties, maar onder de gegeven omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat het rijgedrag als zodanig in dit concrete geval gevaarzettend of hinder veroorzakend is geweest. Verdachte zal derhalve ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

> Meer informatie ‘vrijspraak ongeval ondanks rijden onder invloed van alcohol’

The post Vrijspraak voor ongeluk na rijden onder invloed van alcohol appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrijspraak-ongeluk-rijden-invloed-alcohol/feed/ 0
Vrachtwagen ziet bij invoegen auto over het hoofd; geen schuld 6 WVW https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrachtwagen-ziet-bij-invoegen-auto-over-het-hoofd-geen-schuld-6-wvw/ https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrachtwagen-ziet-bij-invoegen-auto-over-het-hoofd-geen-schuld-6-wvw/#respond Wed, 14 Dec 2016 12:33:37 +0000 https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/?p=2039 Verdachte, bestuurder van een vrachtauto, is kort na de samenvoeging van de A2 en de A67, bij een ongeval betrokken geraakt. Bij dit ongeval is een persoon overleden en een ander persoon heeft lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte als overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet en veroordeelt hem te […]

The post Vrachtwagen ziet bij invoegen auto over het hoofd; geen schuld 6 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>

Verdachte, bestuurder van een vrachtauto, is kort na de samenvoeging van de A2 en de A67, bij een ongeval betrokken geraakt. Bij dit ongeval is een persoon overleden en een ander persoon heeft lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank kwalificeert het handelen van verdachte als overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet en veroordeelt hem te dier zake tot een geldboete van € 500,– en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Vast staat dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt door naar rechts uit te wijken, terwijl de Peugeot rechts van hem reed en voorrang had. Hem valt dus zeker een verwijt te maken. In die zin heeft hij volgens algemeen spraakgebruik ‘schuld’ aan het ongeluk (rb Oost-Brabant, 1 maart 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:819).

Toedracht verkeersongeval

Op 29 april 2015, omstreeks 8.39 uur, heeft een ongeval plaatsgevonden op de A2 ter hoogte van Eindhoven, vlak na de samenvoeging bij hectometerpaal 165.5 van de A2 en de A67. Tot die samenvoeging bestond de betreffende rijbaan van de A2 uit twee rijstroken, na de samenvoeging uit drie rijstroken. Een Peugeot, met als bestuurder [slachtoffer 2] en als inzittende [slachtoffer 1] , was vanaf de A67 de A2 opgereden en reed vervolgens op de rechter rijstrook (rijstrook 3). Verdachte reed met zijn vrachtwagen voor de samenvoeging op de rechter rijstrook van de A2 en reed na de samenvoeging op de midden rijstrook (rijstrook 2). Toen verdachte een begin maakte met het verplaatsen van zijn vrachtwagen van rijstrook 2 naar rijstrook 3, raakte hij de linkerzijde van de Peugeot. Deze botsing vond plaats tussen hectometerpaal 165.6 en 165.7. De bestuurster van de Peugeot raakte de macht over het stuur kwijt, waarna de Peugeot voor de vrachtwagen langs draaide en (vrijwel) tot stilstand kwam op de linkerrijstrook (strook 1) van de A2. De beide inzittenden van de Peugeot waren toen nog ongedeerd. Verdachte minderde snelheid vanaf hectometerpaal 165.697. Hij zette zijn vrachtwagen daarna stil op de vluchtstrook.

Enkele op rijstrook 1 rijdende auto’s ontweken de Peugeot, waarna een Nissan, bestuurd door [slachtoffer 3] , frontaal botste op de Peugeot. Als gevolg daarvan overleed mevrouw [slachtoffer 1] ter plaatse. [slachtoffer 2] had een hersenkneuzing en een gebroken pols. De Nissan schoof over de A-2, sloeg over de kop en kwam op rijstrook 3 tot stilstand. Uit het strafdossier kan niet worden opgemaakt of de bestuurder van de Nissan letsel heeft ondervonden van het ongeval.

Geen schuld art. 6 WVW

Artikel 6 WVW heeft het over een “aan zijn schuld te wijten verkeersongeval”. Dat juridische begrip schuld heeft een meer beperkte betekenis dan het begrip schuld in het algemeen spraakgebruik. Bij het juridische begrip schuld in de zin van artikel 6 WVW gaat het om grove schuld, om op z’n minst een aanmerkelijke mate van onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid.

De rechtbank stelt voorop dat het maken van een verkeersovertreding (bijvoorbeeld geen voorrang geven) niet automatisch betekent dat iemand in aanmerkelijke mate onvoorzichtig of onoplettend is geweest. In de woorden van de Hoge Raad: het komt aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Ook kan niet al uit de ernst van de gevolgen van een verkeersovertreding worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. (Hoge Raad, 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Ondanks de dodelijke afloop van een ongeval kan het dus zijn, dat de mate van schuld aan het verkeersongeval onvoldoende is voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

De Hoge Raad heeft zich ook uitgesproken over het verweer van verdachte dat hij de andere verkeersdeelnemer niet heeft waargenomen. De enkele omstandigheid dat hij de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien, hoewel deze voor hem zichtbaar moet zijn geweest, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544). Voor een bewezenverklaring van schuld is dus vereist, dat er ook nog andere belastende omstandigheden zijn waaronder het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.

Deze jurisprudentie toepassend op de strafzaak komt de rechtbank tot het volgende oordeel.

Evenals de officier van justitie heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte ter zitting, dat hij heeft gespiegeld en het knipperlicht heeft aangezet.

De politie heeft geconstateerd dat de spiegels in de vrachtwagen zodanig waren afgesteld, dat verdachte de Peugeot heeft kunnen waarnemen. De verdediging heeft dit betwist en gewezen op de dode hoek waarin de Peugeot niet kan worden waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor haar oordeel niet van belang, of er al dan niet sprake was van een dode hoek bij het spiegelen. Nader onderzoek daarnaar is dus ook niet nodig. Immers, ook als wordt uitgegaan van de voor verdachte meest belastende situatie – er was geen sprake van een dode hoek, hij kon de Peugeot steeds waarnemen – kan verdachte uitsluitend worden verweten dat hij de Peugeot niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar was. Die enkele omstandigheid is volgens de hierboven genoemde jurisprudentie onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

De officier van justitie heeft een aantal omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan er volgens hem toch sprake zou zijn van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte was volgens de officier van justitie langere tijd onoplettend. Bovendien mocht van hem extra alertheid worden verlangd gezien het drukke verkeersbeeld in het spitsuur bij het samenkomen van verkeerswegen en gezien het mogelijk aanzienlijke snelheidsverschil tussen de vrachtwagen en personenverkeer. Als beroepschauffeur van een vrachtwagen rustte bovendien op hem een extra verantwoordelijkheid om alert te zijn, temeer nu hij al op minder dan 197 meter na samenvoeging van de snelwegen besloot van rijstrook te wisselen.

De rechtbank volgt de officier van justitie niet in diens standpunt dat verdachte langere tijd onoplettend is geweest en dat hij onvoldoende alert is geweest in de gegeven, bijzondere omstandigheden. Van verdachte hoefde niet te worden gevergd dat hij na samenvoeging van beide snelwegen continu moest nagaan of er een personenauto rechts van hem reed. Verdachte is gaan spiegelen toen de A67 invoegde op de A2 en vlak voor hij de stuurbeweging naar rechts ging maken. Ook heeft hij de richtingaanwijzer aangedaan. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat van hem als vrachtwagenchauffeur redelijkerwijs mocht worden verwacht voordat hij van rijstrook ging wisselen.

Al met al komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een verwijtbare verkeersfout heeft gemaakt, maar dat niet kan worden bewezen dat hij in aanmerkelijke mate onoplettend is geweest. Er is dus geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde .

The post Vrachtwagen ziet bij invoegen auto over het hoofd; geen schuld 6 WVW appeared first on Advocaat Verkeersstrafrecht.

]]>
https://www.advocaat-verkeersstrafrecht.nl/vrachtwagen-ziet-bij-invoegen-auto-over-het-hoofd-geen-schuld-6-wvw/feed/ 0