Beoordelingskader verkeersongeval door schuld (art. 6 WVW)
Artikel 6 WVW verbiedt een ieder die aan het verkeer deelneemt om zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt, waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden ontstaat.
Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6 WVW zullen de volgende criteria aan de orde komen:
- Normadressaat
- Verkeersongeval
- Schuld
- Strafverzwarende omstandigheden
- Roekeloosheid
- Zwaar lichamelijk letsel
- Tijdelijke ziekte of verhindering normale bezigheden
Normadressaat
Over de reikwijdte van art. 6 WVW 1994 kan worden opgemerkt dat:
- Het in het artikel genoemde ‘gedragen’ betrekking moet hebben op het gedrag van een verkeersdeelnemer en het gevolg van dat gedrag een verkeersongeval is.
- Het artikel zich tot een ieder richt, die aan het verkeer deelneemt, wat meebrengt dat ook anderen dan bestuurders van motorvoertuigen, zoals fietsers, bromfietsers en voetgangers onder de norm vallen.
- Het verkeersongevallen betreft die zowel op de weg als daarbuiten plaatsvinden.
- Het begrip verkeersongeval naast botsingen of aanrijdingen ook het te water raken betreft.
- De bepaling ook van toepassing is op verkeersongevallen die in het buitenland zijn begaan.
Verkeersongeval
Wanneer er sprake is van een verkeersongeval, is in de meeste gevallen wel duidelijk. Toch wordt het begrip verkeersongeval in de praktijk ruimer uitgelegd, dan men in eerste instantie zou verwachten. Zo kan ook een botsing tussen twee skaters op de openbare weg worden aangemerkt als een verkeersongeval. Verder kan afgevallen lading als een verkeersongeval worden aangemerkt, en het vergeten de handrem erop te zetten waardoor de auto uit zichzelf in beweging komt.
Ook de situatie dat een motorrijder bij een uitwijkmanoeuvre ten val komt, levert een verkeersongeval op, Hiervoor is niet vereist dat de motorrijder met een auto in botsing is gekomen.
Schuld
Met schuld wordt bedoeld een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Het OM gebruikt in de tenlastelegging voor het begrip schuld diverse omschrijvingen. Eigenlijk gaat het altijd om persoonlijk te kort schieten of onvoorzichtigheid.
- Onvoorzichtigheid kent een aantal specifieke omschrijvingen:
- Onoplettendheid: Niet opletten en de aandacht niet bij het verkeer hebben
- Onachtzaam: Geen acht slaan op of wel opletten, maar niet goed genoeg
- Ongeoorloofd: Gedrag in strijd met voorschriften uit RVV 1990.
In haar arrest van 1 juni 2004, LJN: AO5822, heeft de Hoge Raad bepaald dat het voor de vaststelling van de mate van schuld aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geeft de Hoge Raad ter verduidelijking nog aan dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Deze overwegingen van de Hoge Raad zijn tamelijk abstract waardoor de invulling van schuld in de zin van artikel 6 WVW per geval verschilt. Er is hier dan ook veel jurisprudentie over met allemaal dezelfde strekking:
Als voorbeeld wordt verwezen naar een aantal arresten uit 2008, waarin de Hoge Raad concludeert dat er méér dan een enkele verkeersovertreding nodig is om tot aanname van aanmerkelijk onachtzaam of onvoorzichtig gedrag te komen: een enkele fout of (in de woorden van AG Vellinga) “momentane onoplettendheid” constitueert nog geen culpa: HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544, NJ 2008/440, HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7860, NJ 2008/441 en HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800, NJ 2008/571. In sommige gevallen kan één enkele verkeersfout echter wel voldoende zijn; e.e.a. hangt volledig af van de specifieke omstandigheden van het individuele geval. Zie HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252, ro. 3.5.
Ingevolge de zogenaamde Garantenstellung leidt een door een automobilist gemaakte fout, bijvoorbeeld het verkeerd inschatten van een verkeerssituatie, al gauw tot een aanmerkelijk schuld omdat dit soort fouten op grond van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die op een verkeersdeelnemer rust niet gemaakt hadden mogen worden.
Hieronder noemen we nog enkele zaken die tot vrijspraak hebben geleid:
- Het enkel niet voorrang verlenen levert geen schuld op (Hoge Raad, 27 mei 2008, LJN: BC7860).
- Motorrijder over het hoofd gezien (LJN: BN0417, Gerechtshof Leeuwarden, 28 juni 2010)
- Verdachte heeft na schreeuw "kijk uit" mogelijk uit schrik aan stuur getrokken; geen aanmerkelijke schuld (LJN: BN2867, Rechtbank Maastricht, 16 juni 2010)
- Met hogere snelheid kruisingsvlak oprijden (LJN: BR7021, Gerechtshof Arnhem, 19 juli 2011)
- Ongeval na epileptische aanval; geen schuld (Rb Zeeland West-Brabant, 17 mei 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:CA0343 )
Beoordeling schuld verkeersongeval per verkeersfout
Causaliteit
Bij het begrip causaliteit staat de vraag centraal of het gevolg namelijk de dood of het zwaar lichamelijke letsel in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend. Van toerekenbaarheid is sprake wanneer verdachtes ongeoorloofde verkeersgedrag een onmisbare schakel vormt in de causale keten die tot de dood of het zwaar lichamelijk heeft geleid. Zowel gedrag als gevolg moet de verdachte aan te rekenen zijn.24
Het gaat om:
- een causale relatie tussen gedraging en verkeersongeval, en
- een causale relatie tussen verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer.
Deze dubbele causaliteit moet tot uiting zijn gebracht in de tekst van de tenlastelegging!
Letsel bij artikel 6 WVW
De wetgever onderscheidt verschillende soorten letsel, te weten zwaar lichamelijk letsel, letsel waaruit tijdelijke ziekte ontstaat en letsel waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Hierbij kan niet geheel voorbij worden gegaan aan het feit dat het toeval ook mede de gevolgen kan bepalen, zoals het feit dat het slachtoffer als passagier aanwezig was in een ouder type voertuig zonder stijve constructie, kreukelzones en andere veiligheidsvoorzieningen, zoals airbags, terwijl de andere bestuurder reed in een moderne auto voorzien van vele moderne veiligheidsvoorzieningen.
Als sprake is van letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet in het proces-verbaal en/of de geneeskundige verklaring altijd de herstelduur worden vermeld.
> Eisen medische informatie na verkeersongeval
Zwaar lichamelijk letsel
De Hoge Raad heeft bepaald dat lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329). Factoren die van belang zijn om uit te maken of het letsel als zwaar in de zin van de wet kan worden aangemerkt zijn de aard en ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het ontbreken van uitzicht op (volledig) herstel.
De duur van de ziekenhuisopname is geen criterium. Als de duur van de ziekenhuisopname korter is dan 6 weken kan toch sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel, omdat de herstelduur thuis ook wordt meegerekend. In het algemeen staat de ernst van het letsel in combinatie met aard en noodzaak van medisch ingrijpen op de voorgrond. Ook het uitzicht of het ontbreken daarvan op herstel is bepalend voor dat inzicht, zoals blijvend verlies van lichaamsdelen (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329). Hierbij is van belang dat het letsel de verdachte kan worden toegerekend (HR 12 september 1978, NJ 1979, 60 Letale longembolie).
In de jurisprudentie zien we dat letsel niet snel als zwaar wordt beschouwd. De lat ligt hoog. Rechters zijn vaak kritisch bij de kwalificatie van het letsel, en dat is in het licht van het geschetste wettelijk kader en de jurisprudentie van de Hoge Raad n terecht. Zo werd in de volgende gevallen geoordeeld dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden beschouwd:
- een gebroken neus, gekneusde ribben en blauwe ogen met bloeduitstortingen om de ogen (HR 4 februari 2003, LJN AF1941);
-neusfractuur, die aanleiding is voor operatie!
- een afgebroken tand, een hoofdwond en gekneusde nekspieren (HR 24 juni 2003, LJN AF8655); - een neusbeenfractuur en een afgebroken stukje tand (HR 30 september 2003, LJN AI1587).
- verminderd gehoor links en een traumatische perforatie trommelvlies en bloed in gehoorgang links en pijn tussen schouderbladen (HR 17 november 1998, NJ 1999, 151);
- klaplong
- ernstige beschadiging keel, luchtpijp en strottenhoofd
- whiplash syndroom (zweepslag syndroom t.h.v. nek); distorsie beide knieën (HR 13 maart 2001, NJ 2001, 329);
- het slachtoffer had erge pijn aan zijn neus, linker kaak en linkeroog; in het ziekenhuis bleek dat zijn neus en voortand gebroken waren, een kroon op dit element was noodzakelijk (HR 10 juli 2001, NJ 2001, 620; de Hoge Raad wees er op dat met name ten aanzien van de gebroken neus niets bleek omtrent aard van de breuk, eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel);
- Twijfbreuk bij kind. Ander kind had gebroken middelvinger. De arm is 20 dagen in gips gezet. Geen aanzienlijke belemmering dagelijkse bezigheden (Hof Leeuwarden, 20 november 2007, NbSr 2008, 52)
- Eerste en tweede graads brandwonden op rug en armen (Rechtbank Den Bosch, 25 september 2009, LJN: BJ8499)
Tijdelijke ziekte of verhindering normale bezigheden
Het moet gaan om zodanig letsel dat hieruit tijdelijke ziekte of verhindering van de normale bezigheden uit ontstaat. Bij tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet worden bedacht dat de ziekte voortkomt uit het letsel zelf. Tijdelijke ziekte wordt aangenomen wanneer deze enige weken heeft geduurd. Het moet wel een ernstige verstoring van het gezonde lichamelijk functioneren teweeg hebben gebracht. Voor wat betreft de normale bezigheden moet worden gedacht aan de ambts- of beroepsbezigheden of bezigheden die daarmee vergelijkbaar zijn.
Bij verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, gaat het om bezigheden, zoals ambts- of beroepsbezigheden (HR 20 februari 2007, LJN: AZ 5693, HR 1 november 2005, LJN AU 1959. HR LJN AA 9370, NJ 2001, 162.)
Arbeidscontract en beloning zijn niet langer beslissend. Ook hier moet het gaan om verhindering van enige duur, vergelijkbaar met tijdelijke ziekte.
Dodelijk letsel
Artikel 6 WVW 1994 kent een dubbele causaliteit. De verdachte dient schuld te hebben aan het verkeersongeval, maar ook dient het gevolg (dood of letsel) van het verkeersongeval de verdachte te kunnen worden toegerekend. Naarmate de tijdstippen tussen het ongeval en het overlijden verder uit elkaar liggen is het de vraag of het overlijden nog een gevolg is van het ongeval. In een dergelijk geval dient een forensische arts en niet een behandelend arts te worden geraadpleegd. Teneinde de causaliteit met betrekking tot de dood te bewijzen, dient uit het verslag van de lijkschouwer te blijken dat het slachtoffer aan de gevolgen van het verkeersongeval is overleden. Het verdient de voorkeur een forensische arts (GGD) in te schakelen boven de behandelend (huis)arts voor het vastleggen van het letsel of de dood na tijdsverloop of ten gevolge van medisch falen. Indien niet onmiddellijk duidelijk is dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het ongeval, heeft het OM de mogelijkheid een opdracht tot sectie te geven.
Straffen
In beginsel is er op overtreding van artikel 6 WVW een maximum gevangenisstraf gesteld van 1 jaar en 6 maanden indien een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het verkeersongeval, of een maximum gevangenisstraf van 3 jaar indien een ander bij het verkeersongeval om het leven is gekomen. Wanneer er sprake is van roekeloosheid, dan bedraagt de maximum gevangenisstraf respectievelijk 3 jaar bij lichamelijk letsel, en 6 jaar bij een dodelijk verkeersongeval. In geval van rijden onder invloed, weigering van een alcoholonderzoek, ernstige overschrijving van de maximum snelheid, kleven, geen voorrang verlenen, en het gevaarlijk inhalen, wordt de maximum gevangenisstraf daarbovenop nog eens met de helft verhoogd.
> Meer informatie straffen bij verkeersongeval
Roekeloosheid
In artikel 175, lid 2 WVW 1994 is het begrip roekeloosheid als zwaarste vorm van het culpoze delict opgenomen. Deze toevoeging vond plaats bij Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de WVW 1994 i.v.m. herijking van een aantal wettelijke strafmaxima.
Het gaat om een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid en betreft de zwaarste vorm van bewuste schuld, ook wel wegpiraterij genoemd. Wanneer er sprake is van roekeloosheid, dan bedraagt de maximum gevangenisstraf respectievelijk 3 jaar bij lichamelijk letsel, en 6 jaar bij een dodelijk verkeersongeval.
Bij roekeloosheid moet volgens de Memorie van Toelichting in paragraaf 4.3. bij Wetsvoorstel 28484 worden gedacht aan ‘die gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s werden genomen’. Het gaat dus om strafverzwarende omstandigheid (ex art. 175 lid 2 WVW).
Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" – in de betekenis van "onberaden" – wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. (HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:959). De rechter moet in zijn vonnis de vaststelling dat er in een situatie sprake is van roekeloosheid extra motiveren (HR 22 mei 2013, LJN: BU2016).
Een goed voorbeeld van wat er nodig is voor roekeloosheid zien we in een uitspraak van de rechtbank Breda van 11 november 2011, LJN: BU 7553. Hier ging het om een bestuurder zonder rijbewijs, met alcohol op, en die bovendien nog eens te hard reed. Toch nam de rechtbank geen roekeloosheid aan.
> Voorbeelden waarbij roekeloosheid is aangenomen
> Vrijspraken roekeloosheid
> Grens roekeloosheid: schuld of opzet
Strafverzwarende omstandigheden
Naast roekeloosheid als strafverhogende omstandigheid zijn in artikel 175 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 nog andere strafverzwarende omstandigheden opgenomen. In beginsel is er op overtreding van artikel 6 WVW een maximum gevangenisstraf gesteld van 1 jaar en 6 maanden indien een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het verkeersongeval, of een maximum gevangenisstraf van 3 jaar indien een ander bij het verkeersongeval om het leven is gekomen.
In geval van rijden onder invloed, weigering van een alcoholonderzoek, ernstige overschrijving van de maximum snelheid, kleven, geen voorrang verlenen, en het gevaarlijk inhalen, wordt de maximum gevangenisstraf daarbovenop nog eens met de helft verhoogd.
Alcohol bij verkeersongeval
Evenwel heeft de Hoge Raad ook eens geoordeeld dat een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld hoeft op te leveren (HR 28 oktober 2008, NJ 2008, 571), tenzij de onoplettendheid voortkomt uit alcoholgebruik (HR 29 april 2008). Door onder invloed van alcohol een voertuig te besturen, kan soms worden geoordeeld dat de verdachte het risico heeft genomen dat zijn alertheid dusdanig verminderd was dat dit tot ongelukken kon leiden
Zie ook de conclusie van de A-G mr. Knigge bij HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800, NJ 2008/571, waarin hij verwijst naar HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0709, NJ 2008/439. Daarin achtte het hof volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk schuld bewezen in een geval waarin op een donkere buitenweg een dodelijk slachtoffer viel na een aanrijding met een auto bestuurd door de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, terwijl het slachtoffer (half) op de weg kant zat. Ook in die casus heeft het hof het alcoholgebruik mede redengevend geacht voor het verwijt (in de zin van culpa) het slachtoffer niet te hebben opgemerkt en zonder uitwijken of remmen te zijn aangereden tegen het zittende slachtoffer.
Toch hoeft alcoholgebruik niet altijd ook direct schuld in de zin van artikel 6 WVW op te leveren. Wanneer er geen causaal verband bestaat tussen het rijden onder invloed en het verkeersongeval, dient vrijspraak te volgen (LJN: BM5259, Rechtbank Almelo, 21 mei 2010 en LJN: BR5890, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 1 september 2011).
> Meer informatie alcohol bij verkeersongeval
Zie ook:
Uitgangspunt is dat in geval van volledig vrijwillige zelfintoxicatie, ontoerekeningsvatbaarheid niet tot strafuitsluiting leidt. De omstandigheid dat de verdachte de concrete gevolgen van zijn handelen -in dit geval het veroorzaken van een zeer ernstig verkeersongeval- redelijkerwijs niet had kunnen voorzien, maakt dit niet anders (Hoge Raad 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797).
Snelheid bij verkeersongeval
Voor snelheid geldt in principe hetzelfde. Wanneer een verdachte een verkeersongeval veroorzaakt door met een te hoge snelheid te rijden, kan dit bijdragen aan de vaststelling van diens schuld. Er moet dan wel steeds causaal verband worden vastgesteld tussen de gereden snelheid en het verkeersongeval.