Beoordelingskader voorwaardelijk opzet verkeersongeval
Voorwaardelijk opzet bij een verkeersongeval wordt niet snel aangenomen. Het meest bekende is het zogenaamde Porsch-arrest. In die zaak leidde de Hoge Raad uit de gedragingen af dat de verdachte een ongeluk niet op de koop heeft toegenomen. In de lagere rechtspraak zien we vaak nog zaken waarin de officier tevergeefs probeert om een verdachte veroordeeld te krijgen voor het voorwaardelijk opzet.
Rb Den Bosch, 19 augustus 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4931:
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het van het leven beroven van een of meer onbekend gebleven fietser(s), dan wel op het zwaar lichamelijk letsel toebrengen van die fietser(s).
Vooropgesteld moet worden dat voornoemd opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte willen en wetens de gevolgen van zijn handelen daadwerkelijk heeft bedoeld te veroorzaken of deze als een noodzakelijk gevolg van zijn handelen zou hebben aanvaard. Daarvan is echter geheel niet gebleken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Dat kan aanwezig worden geacht als de verdachte willens en wetens de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat hij door zijn hiervoor beschreven verkeersgedrag de dood van andere verkeersdeelnemers, dan wel zwaar lichamelijk letsel bij hen zou veroorzaken, ten minste bewust heeft aanvaard. Was verdachte zodanig duidelijk onverschillig omtrent de afloop van zijn verkeersgedrag dat hierin reeds een welbewuste aanvaarding van de mogelijke gevolgen ligt besloten? De rechtbank is van oordeel dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood van de onbekend gebleven fietser(s) of het aan hen toebrengen van zwaar lichamelijk letsel onvoldoende grond aanwezig is. Meer in het bijzonder kan de rechtbank niet uit het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte, mede gelet op wat hierover in het dossier verder nog is gerelateerd, noch uit de verklaring van verdachte ten aanzien van zijn (bedoeling van zijn) rijgedrag, noch uit de afgelegde getuigenverklaringen, afleiden dat het verdachte evident onverschillig was wat daarvan de gevolgen zouden zijn en dat hierin een welbewuste aanvaarding van de dood van de onbekend gebleven fietser(s) of het aan deze fietser(s) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ligt besloten.
Aannemelijk is wel dat verdachte, gelet op zijn wijze van rijden, grote risico’s (op het veroorzaken van een of meerdere ernstig(e) verkeersongeluk(ken) met mogelijk zelfs fatale afloop) heeft genomen en dat hij zich daarvan ook bewust is geweest. De rechtbank acht daarmee aldus de wetenschap van de aanmerkelijke kans op een dergelijke afloop bij verdachte aanwezig. Niet aannemelijk is echter dat hij zich een concrete voorstelling gemaakt heeft – of wel gemaakt moet hebben – van de mogelijkheid dat zijn verkeersgedrag tot een dergelijke afloop voor de onbekend gebleven fietser(s) zou leiden, en dat hij, niettegenstaande de ernst van dat gevolg, toch volhard heeft in zijn wijze van rijden. Met andere woorden: het wilsaspect dat opgesloten ligt in het begrip opzet acht de rechtbank niet aanwezig.