Bevel of vordering met kenbare verplichting tot medewerking vereist voor bewezenverklaring weigering medewerking alcoholonderzoek
In de hiervoor geciteerde bewijsoverweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de gebruikte term (‘vordering’ of ‘bevel’) niet doorslaggevend is voor de toepasselijkheid van art. 163 WVW 1994, maar dat doorslaggevend is of sprake is geweest van een voor de betrokkene kenbare opdracht waaraan hij verplicht was gevolg te geven. In zoverre getuigt het oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. Als verbalisanten abusievelijk de term ‘vordering’ hebben gebruikt, zal aldus uit de bewijsmiddelen moeten kunnen worden afgeleid dat het in wezen gaat om een bevel, waarmee een voor de verdachte kenbare verplichting tot medewerking in het leven is geroepen.
20. Het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat in dezen sprake is van een bevel als bedoeld in art. 163 WVW 1994 is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft immers vastgesteld dat in het kruisjesformulier (bewijsmiddel 2) staat vermeld dat aan de verdachte een bevel ademanalyse is gegeven en dat het de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aan hem, op het moment dat aan hem de vordering werd gegeven, geen vrijblijvend verzoek tot medewerking is gedaan (Vgl. HR 12 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6178, NJ 2006/564.) De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij “moest” blazen (bewijsmiddel 1).
Wettelijk kader bij weigering alcoholonderzoek
– Art. 163, eerste en tweede lid, WVW 1994:
“1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a (…).
2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.”
9. Overtreding van het bepaalde in art. 163, tweede lid, WVW 1994 is in art. 176, vierde lid, WVW 1994 strafbaar gesteld.
10. Ik merk nog op dat een bestuurder van een voertuig ingevolge art. 160, vijfde lid, WVW 1994 op eerste vordering verplicht is zijn of haar medewerking te verlenen aan een voorlopig ademonderzoek. Uit de bewijsmiddelen volgt dat eerst sprake is geweest van een dergelijke vordering. De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op het niet voldoen aan een – nadien gegeven – bevel in de zin van art. 163, tweede lid, WVW 1994.
Bevel en verplicht
In art. 163, tweede lid, WVW 1994 worden de termen ‘bevel’ en ‘verplicht’ gebruikt. De combinatie van deze termen maakt duidelijk dat degene tot wie het bevel is gericht geen eigen beslissingsruimte heeft; hij of zij zal daaraan moeten voldoen.
Er wordt aansluiting gezocht bij de strafbaarstelling van art. 184 Sr:
Art. 184 Sr stelt – kort samengevat – strafbaar het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. Met het hof kan worden geconstateerd dat zowel het niet voldoen aan een bevel als het niet voldoen aan een vordering op grond van deze bepaling strafbaar is. Tegelijkertijd rijst de vraag waarom in die bepaling de term ‘vordering’ naast de term ‘bevel’ is opgenomen als deze zouden kunnen worden gelijkgeschakeld. De nevenschikking in art. 184 Sr zou als een contra-indicatie kunnen worden opgevat om in een bepaling als art. 163 WVW 1994, waarin uitsluitend de term ‘bevel’ is opgenomen, het begrip ‘vordering’ in te lezen.
Naast de systematische interpretatie, biedt een grammaticale interpretatie steun aan de opvatting van de steller van het middel dat beide begrippen niet volledig kunnen worden gelijkgeschakeld. Van Dale verstaat onder ‘vorderen’ immers “eisen, vragen”, terwijl een ‘bevel’ wordt omschreven als een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden. Het verschil wordt ook duidelijk als de begrippen tegen de achtergrond van het procesrecht worden bezien. In een procedure vordert een procespartij, terwijl de rechter bevelen kan geven. Aan een dergelijke vordering hoeft geen gevolg te worden gegeven, aan een rechterlijk bevel wel. Aldus bezien, zijn er contexten waarin het begrip ‘bevel’ een meer dwingend karakter heeft dan de term ‘vordering’.
In dit verband verdient de wetsgeschiedenis van art. 184 Sr de aandacht. In het Oorspronkelijk Regeringsontwerp luidde het toenmalige art. 206:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan eene vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, of die opzettelijk eenige handeling, door dien ambtenaar ondernomen ter uitvoering van eenig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zes honderd gulden1.”
De Commissie van Rapporteurs uit de Tweede Kamer betwijfelde of onder ‘vordering’ ook een ‘bevel’ kon worden begrepen. Teneinde alle twijfel weg te nemen of onder ‘vordering’ ook een ‘bevel’ te begrijpen is, werd aanbevolen in de bepaling “te lezen: bevel of vordering”. (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede deel, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 182).
Het naast elkaar bestaan van de termen ‘vordering’ en ‘bevel’ in art. 184 Sr komt aldus niet voort uit de gedachte dat beide begrippen wezenlijk verschillend van aard zijn. De Commissie van Rapporteurs zag het begrip ‘vordering’ kennelijk als het genusbegrip en de term ‘bevel’ als een species. Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat elke vordering ook als een bevel kan worden gezien.
Machielse merkt in dit verband op dat met het begrip ‘vordering’ in art. 184 Sr niet anders bedoeld kan zijn dan een vordering waaraan gevolg gegeven moet worden en dat de toevoeging van de term ’bevel’ “nauwelijks noodzakelijk” was (A.J. Machielse, in: Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aant. 6 bij art. 184 Sr (actueel t/m 26 maart 2018).).
Gelet op de ratio van art. 184 Sr, de bescherming van het openbaar gezag, ligt het inderdaad bepaald niet voor de hand aan te nemen dat de term ‘vordering’ in deze bepaling meer vrijblijvendheid impliceert dan de term ‘bevel’. In beide gevallen bestaat een verplichting daaraan gevolg te geven. Dat geldt ook voor een vordering op de voet van art. 160, vijfde lid, WVW 1994. In geval beslissingsruimte zou worden aangenomen voor degene tot wie de vordering is gericht, zou de strafbaarstelling haar doel voorbijschieten.
< Terug naar Meer informatie rijden onder invloed