Straatrace, maar geen medeplegen verkeersongeval
Een 54-jarige man uit Loosdrecht is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en de maximale rijontzegging van 5 jaar. Hij veroorzaakte vorig jaar in Loosdrecht een dodelijk ongeval. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van roekeloos rijgedrag. Zijn 33-jarige zoon is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een rijontzegging van 1 jaar voor het veroorzaken van gevaar op de weg.
Vader en zoon reden op 16 maart 2016 in aparte auto’s in het donker over onoverzichtelijke wegen in de bebouwde kom. De vader reed in een Porsche, de zoon in een Mini. Op een stuk van 3 kilometer is soms door zowel de 54-jarige man als de 33-jarige man extreem snel gereden. Bovendien had het rijgedrag van de mannen een wedstrijdmatig karakter.
De 54-jarige man was onder invloed van alcohol. Op het stuk van 3 kilometer remden de mannen op bepaalde momenten af, bijvoorbeeld bij een flitspaal, waarna zij de bewuste keuze maakten om de snelheid weer op te schroeven. De 54-jarige man reed met hoge snelheid een 19-jarige vrouw aan die die vanuit een oprit de weg op kwam. Zij raakte ernstig gewond en overleed twee weken later in het ziekenhuis. De rechtbank kwalificeert dit als roekeloos rijgedrag. Dit is de zwaarste vorm van schuld in de Wegenverkeerswet.
De 33-jarige zoon wordt vrijgesproken van dood door schuld. De rechtbank stelt vast dat hij wel heeft bijgedragen aan het verwerpelijke rijgedrag van zijn vader, maar niet zodanig dat het ongeval en dood aan hem zijn toe te rekenen. Wel is het rijgedrag van de man aan te merken als het veroorzaken van ernstig gevaar op de weg.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank onder andere mee dat de 54-jarige man – tegen een stortvloed aan bewijs – blijft ontkennen dat hij met een extreem hoge snelheid reed. Ook het feit dat hij al vijf keer eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol laat de rechtbank meewegen. Omdat de rechtbank de zoon vrijspreekt van dood door schuld is er bij de 54-jarige geen sprake van het strafverzwarende ‘medeplegen’. De rechtbank wijkt daarom enigszins af van de eis van de officier van justitie
(Rb Midden-Nederland, 17 november 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:5750
De rechtbank staat voor de vraag of het handelen van verdachte kan worden aangemerkt als (mede)plegen van dood door schuld in het verkeer.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen – in dit geval – verdachte en medeverdachte. Ook bij een culpoos delict (ook wel genoemd een schulddelict) kan van medeplegen sprake zijn. De rechtbank komt echter tot vrijspraak van het medeplegen en motiveert dat als volgt.
De rechtbank heeft wél vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte gedurende langere tijd in een situatie die een wedstrijdachtig karakter kent met hoge snelheid vlak achter elkaar aan hebben gereden, hetgeen zelfs bij het ontbreken van een expliciete afspraak tussen verdachte en zijn medeverdachte als nauwe en bewuste samenwerking zou kunnen worden uitgelegd. De situatie die de diverse getuigen omschrijven kan immers worden omschreven als een situatie waarin verdachten elkaar hebben opgejut, waardoor hun snelheid tot duizelingwekkende hoogtes is opgelopen en zij minder oog voor hun omgeving moeten hebben gehad. Dit kan echter niet worden vastgesteld voor de situatie vlak vóór het ongeluk. Uit de NFI-meting gedaan 130 meter voor het ongeval blijkt dat (de beste schatter voor) de afstand tussen de voertuigen van verdachte en zijn medeverdachte 215 meter is geweest.
Dit is een grotere afstand dan de afstand die de getuigen eerder op de route beschrijven. Er zijn getuigen die beschrijven dat de Porsche bij de Mini vandaan reed en de Mini de Porsche niet kon bijhouden. Een getuige verklaart over het stuk na de flitspaal dat de tweede auto (de rechtbank begrijpt: de Mini) de eerste auto niet bijhield en daarna dat de tweede auto ‘al een beetje was afgehaakt’ en al een stuk achter de Porsche aanreed. Ook staat vast dat verdachte niet op de medeverdachte en het slachtoffer is ingereden en dat noch de verdachte noch getuigen een situatie omschrijven dat de verdachte daarvoor ernstig moest remmen of een uitwijkmanoeuvre moest maken. Ten slotte is niet gebleken dat verdachte zijn voertuig bestuurde met een hoger dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat tijdens de rit verdachte wel heeft bijgedragen aan het verwerpelijke rijgedrag van de medeverdachte, maar niet kan worden gezegd dat zijn bijdrage – met name over het laatste deel van het traject en op het moment van de aanrijding – dusdanig was dat van (mede-)plegen van dood door schuld in het verkeer sprake is. De rechtbank ziet zich ook niet voor de vraag gesteld of er sprake is van enige (andere) vorm van schuld (dan roekeloosheid) in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, nu het in de wet genoemde gevolg (in dit geval de dood) naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Wel kan worden vastgesteld dat verdachte met voornoemd rijgedrag (ernstig) gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte heeft zich hiermee samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht dan ook het subsidiair ten laste gelegde in deze zin wettig en overtuigend bewezen
< Terug naar Meer informatie verkeersongeval door schuld