Vrijspraak art. 6 WVW bij verlies controle voertuig
Uit schrik vanwege roepen 'kijk uit' trekt verdachte aan het stuur;
Rechtbank Maastricht, 16 juni 2010, LJN: BN2867
Op 26 november 2008 heeft verdachte samen met haar vriendin, [slachtoffer], gereden in een personenauto op de [I.straat] te Sittard-Geleen, komende uit de richting [H.straat] en gaande in de richting van de [B.weg]. Verdachte is opgetreden als bestuurder van de personenauto. Ter hoogte van de [Ha.straat] heeft verdachte een sigaret uit het raam gegooid en daarbij de sigaret nagekeken over haar linker schouder. Ten tijde van het weggooien van de sigaret heeft zij haar vriendin in paniek horen schreeuwen: "Kijk uit”. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij, mogelijk ten gevolge van deze schreeuw, aan haar stuur heeft getrokken, waardoor zij tegen een links van die weg staande boom is gereden. De rechtbank overweegt dat daarmee niet is komen vast te staan dat het verkeersongeval te wijten is aan de aanmerkelijke schuld van verdachte, zoals neergelegd in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde.
Bestuurder raakte met wielen zijkant rotonde en verloor macht over het stuur
LJN: BP1957, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 26 januari 2011
De rechtbank dient dus na te gaan of er sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Vast staat dat verdachte met de wielen van haar auto de verhoging aan de binnenzijde van de rotonde heeft geraakt. De oorzaak is onbekend. Verdachte heeft op dat moment in ieder geval een fout gemaakt, want een bestuurder dient op de weg te blijven en niet op de verhoging van de rotonde te geraken. Deze fout levert echter op zichzelf nog geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid op. Verdachte is daardoor de controle over haar voertuig kwijtgeraakt. In een schrikreactie heeft zij op het gaspedaal in plaats van op het rempedaal geduwd en zij is met aanzienlijke snelheid tegen de pui van het café gebotst. De rechtbank merkt op dat het tijdsbestek waarin een en ander heeft plaatsgevonden heel erg kort moet zijn geweest, gelet op de snelheid waarmee verdachte op zijn minst heeft gereden en de afstand tussen de rotonde en het café. Het ging om een tijdsbestek van enkele seconden. Verdachte heeft in dat korte tijdsbestek van schrik verkeerd gereageerd. De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat verdachte weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar dat haar gedrag niet zodanig is geweest, dat geoordeeld moet worden dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat schuld in de zin van dat artikel niet kan worden gelijkgesteld met de uitleg van het begrip schuld in het normale spraakgebruik.
De verwijtbare handeling van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.