Veroordeling art. 6 WVW na op weghelft tegemoetkomend verkeer terecht komen
Op weghelft tegemoetkomend verkeer komen; onbekende oorzaak
Hof ’s-Hertogenbosch 22 februari 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV6486
Verdachte is door een onbekende oorzaak op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gekomen, waarbij hij tegen een vrachtwagen botste. De vrachtwagen raakte hierbij van zijn koers, kwam op de verkeerde weghelft terecht en botste daar tegen een tegemoetkomende personenauto waarin drie slachtoffers zaten. Het hof oordeelt dat de wegas, die de rijbaan doormidden deelt, tussen twee dubbele middenstrepen ligt. Het voertuig van verdachte heeft in aanmerkelijke mate de wegas overschreden en is deels op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer terecht gekomen. Niet is gebleken van een verkeersnoodzaak voor de verdachte om naar links uit te wijken noch van een vorm van verontschuldigbare onmacht om zich anders te gedragen. Het ongeval vond plaats op een niet-ongevaarlijke weg, immers ter plaatse gold een inhaalverbod voor motorvoertuigen en waren de weghelften gescheiden door twee doorgetrokken strepen. Hieruit volgt dat de verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, zich niet heeft gehouden aan de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) op een niet-ongevaarlijke plaats en op een gevaarlijk moment, te weten het naderen van een tegenligger, die voor de verdachte al geruime tijd goed zichtbaar moet zijn geweest, en dat het voertuig van de verdachte in niet geringe mate op het weggedeelte bestemd voor tegemoetkomend verkeer is gekomen. Zodanig verkeersgedrag draagt de gevolgtrekking dat er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW.
Doorgetrokken streep overschreden
Rb. Roermond 14 november 2012, ECLI:NL:RBROE:2012:BY3176
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, nadat hij de doorgetrokken streep heeft overschreden, volledig op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen. Dergelijk verkeersgedrag kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, waardoor een bewezenverklaring van art. 6 WVW volgde.
LJN: BP6164, Rechtbank Arnhem, 4 februari 2011
Verdachte is met zijn auto op de, voor het tegemoetkomende verkeer bestemde, weghelft terechtgekomen,. Aldaar is hij, nadat hij een camper geschampt heeft, frontaal in botsing gekomen met een motorrijder. De raadsman heeft aangevoerd dat, gezien de (consistente) verklaring van verdachte "dat hij zich niets meer van het ongeval herinnert”, in combinatie met het feit dat verdachte na het schampen van de camper, zonder te remmen of uit te wijken, rechtdoor is gereden, niet uitgesloten kan worden dat er sprake is geweest van een "black out” of van "hartfalen”. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat één ernstige verkeersovertreding, zoals het rijden op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer, voldoende kan zijn voor "schuld” in de zin van artikel 6 WVW. Bij de vraag of dat dan ook dient te leiden tot een bewezenverklaring, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Met name uit de overige omstandigheden van het geval zou kunnen blijken van verontschuldigbare onmacht, waardoor "schuld” in de zin van artikel 6 WVW zou kunnen worden uitgesloten. Door met zijn auto op de verkeerde weghelft terecht te komen, heeft verdachte een zeer ernstige verkeersovertreding begaan. Uit medisch onderzoek is geen evidente oorzaak voor het ongeval gevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat er geen medische gronden zijn, die een "black out” of "hartfalen” aannemelijk maken. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gestelde verontschuldigbare onmacht onvoldoende is gebleken, dan wel aannemelijk is geworden. Nu voorts het letsel van het slachtoffer door de rechtbank gekwalificeerd wordt als zwaar lichamelijk letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.