Vrijspraak art. 6 WVW ondanks te hard rijden
De wetgever biedt de mogelijkheid tot verhoging van de op te leggen straf als het ongeval is veroorzaakt door in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid. Deze ernstige vorm van te snel rijden moet anders dan bij alcoholgebruik wel een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van het ongeval.Door te hard rijden zal niet tijdig kunnen worden gestopt, kunnen worden gecorrigeerd etc. Veel verkeersfouten hangen samen met te hard rijden, dat daarom een aanknopingspunt vormt voor de mate van schuld. Voor de uitleg van het begrip ernstige snelheidsovertredingen kan aangesloten worden bij wat de wetgever heeft bepaald in artikel 164 lid 2 onder d en e van de WVW 1994, namelijk overschrijding van de vastgestelde maximumsnelheid met 50 km/h of meer, dan wel 30 km/h of meer bij een bromfiets.
Daarnaast zal bij bepaalde snelheidsovertredingen sprake zijn van strafverhogende omstandigheden als de maximum toegestane snelheid ter plaatse met 100% wordt overschreden, zoals in 30 km zones of op woonerven.
Voorbeelden van uitspraken waarbij de verdachte is vrijgesproken voor art. 6 WVW, ondanks dat hij te hard heeft gereden
Met te hoge snelheid rijden door oranje verkeerslicht
Gerechtshof Arnhem, 19 juli 2011, LJN: BR7021
De vraag is of de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten tegen dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Eerst het in aanmerkelijke mate niet in acht nemen van de normaal te verlangen voorzichtigheid levert schuld in evenbedoelde zin op. Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte op zichzelf niet zijn aan te merken als gedragingen die gegeven de omstandigheden als aanmerkelijk onvoorzichtig kunnen worden aangewerkt. Dat zou anders kunnen zijn indien bijvoorbeeld bewezen kon worden dat verdachte met veel te hoge snelheid zou hebben gereden of een rood verkeerslicht zou hebben genegeerd. In het onderhavige geval volgen dergelijk gedragingen niet uit de bewijsmiddelen. Daarbij komt dat bij de waardering van het bewezenverklaarde verkeersgedrag en de vaststelling van de mate van schuld ook moet worden betrokken dat de bromfietser door rood licht lijkt te zijn gereden en dat verdachte weliswaar op de hoogte was van de mogelijkheid van overstekend verkeer, maar door het (uit)zicht ter plekke de bromfietser zelf niet heeft kunnen zien aankomen. Gelet hierop acht het hof niet bewezen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde feit behoort te worden vrijgesproken.
Vrijspraak 6 WVW wegens geen voorrang geven door fietser, ondanks te hoge snelheid
Rechtbank Roermond, 20 december 2011, LJN: BU8728
- ongeveer 22 meter voor deze kruising gaat de maximum toegestane snelheid van 80 naar 50 km per uur;
- de toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen op het kruispunt bedroeg 50 km per uur;
- dat op grond van de aangetroffen sporen is gebleken dat verdachte als bestuurder van de personenauto met een snelheid van minimaal 73,4 km per uur en maximaal 74,6 km per uur heeft gereden voordat hij met zijn personenauto op de fietsersoversteekplaats in botsing kwam met het slachtoffer [slachtoffer];
- verdachte reed op een voorrangsweg
Rb: "De rechtbank is van oordeel dat verdachte op grond van de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen er op mocht vertrouwen dat de op de plaats van het ongeval geldende verkeersmaatregelen door andere weggebruikers in acht werden genomen en er niet bedacht op hoefde te zijn dat een fietser hem geen voorrang zou verlenen. Evenmin hoefde verdachte er rekening mee te houden dat het slachtoffer in strijd met de ter plekke geldende verkeersmaatregelen geheel onverwachts met haar fiets de fietsersoversteekplaats Sint Antoniusstraat richting centrum Heythuysen met de rijbaan Noorderbaan zou oversteken."
Vrijspraak 6 WVW; straatrace
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 8 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX3879
Dodelijk ongeval op de A2 te Maastricht bij straatrace. Alleen veroordeling overtreding art. 5 WVW, maar vrijspraak voor art. 6 WVW. Vastgesteld wordt dat het weggedrag van verdachte niet zonder invloed is geweest op de toedracht het ongeval. De conclusie van de rechtbank alsook van het hof luidt dat verdachte en [naam bestuurder] elkaar hebben uitgedaagd. In het licht van het rijgedrag van de ander, die bij remmen en optrekken door verdachte steeds probeerde naast verdachte te blijven rijden, gaat naar het oordeel van de rechtbank en van het hof van het opvoeren van de snelheid tot 80/90 km per uur door verdachte ook de uitdaging naar [naam bestuurder] uit om eveneens tot die snelheid op te trekken. Door aldus met twee auto’s naast elkaar, afremmend en optrekkend en uiteindelijk met een snelheid van ruim boven de toegestane maximumsnelheid ter plekke te rijden, heeft verdachte tezamen met [naam bestuurder] dan ook het gevaar gezet zoals hem ten laste is gelegd, waarbij het hof met de rechtbank het als een feit van algemene bekendheid beschouwt dat een hogere snelheid dan toegestaan de kans op ongevallen doet toenemen.
Uit de bocht gevlogen; snelheid niet vast kunnen stellen; achterkant brak uit, geen 6 WVW
LJN: BN0608, Rechtbank Utrecht, 2 juni 2010
In de analyse van het ongeval wordt als mogelijke oorzaak van het ongeval gesproken over een voertuigtechnisch defect, een te hoge snelheid, een inadequate handeling van de bestuurder in de bocht of een combinatie van het voorgaande. Indien verdachte met een te hoge snelheid de bocht door zou zijn gekomen, zou naar het oordeel van de rechtbank sprake kunnen zijn geweest van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De ongevalanalyse meldt dat de bestuurder, verdachte, de bocht door had kunnen rijden met een snelheid van 105 km/h . Alhoewel verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij vermoedelijk te hard heeft gereden - hij verklaart dat hij volgens de kilometerteller van zijn auto 70 km/h zou hebben gereden waar 60 km/h is toegestaan - is zijn exacte snelheid op het moment van het ongeval niet vastgesteld. Evenmin kan daarom worden vastgesteld dat deze snelheid zodanig hoog was, dat het niet verantwoord was daarmee de bocht door te gaan. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van schuld in voormelde zin. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten door roekeloos, in elk geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag, zodat hij van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Geen voorrang fietser bij oversteekplaats - te hoge snelheid staat niet vast
Rechtbank Noord-Nederland, 27 juli 2017,ECLI:NL:RBNNE:2017:3134
Verdachte heeft met zijn voertuig een voor hem bekende route gereden. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Uit een door het NFI uitgevoerd onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van camerabeelden van een bewakingscamera met zicht op de Groningerstraat, blijkt dat het voertuig van verdachte heeft gereden met een gemiddelde snelheid van 85 km/u. De afstand tussen het op de camerabeelden zichtbare deel van de Groningerstraat en de plaats van het ongeval bedraagt ongeveer 96 meter.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse blijkt dat verdachte met (veel) te hoge snelheid de oversteekplaats voor fietsers is genaderd maar dat de exacte snelheid van het voertuig ten tijde van het ongeval onvoldoende is komen vast te staan. Daarbij dient ook in aanmerking genomen te worden dat verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het naderen van de oversteekplaatsen heeft bij-geremd en het gas heeft losgelaten.
De rechtbank overweegt voorts dat de enkele omstandigheid dat verdachte de fietsster niet tijdig heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag had kunnen en moeten aanpassen, onvoldoende is om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994