Twee bloedmonsters vereist bij bloedonderzoek
Bij een bloedonderzoek moet door de arts twee bloedmonsters worden genomen. Twee buisjes moeten met bloed worden gevuld. De een is bestemd voor het gewone bloedonderzoek en de tweede is bedoeld voor een tegenonderzoek. In de praktijk gaat het hierop nog wel eens mis, vandaar dat de advocaat hier echt alert op moet zijn.
In de wetshistorie is hierover niet meer te vinden dan de overweging: ‘ook zal worden bepaald dat het laboratorium een gedeelte van de bloedmonsters bewaart, welk gedeelte dan desgewenst ter beschikking van de verdachte wordt gesteld voor het verrichten van een contra-expertise’ (Kamerstukken II, 1968/69, 10 038, p. 11. (MvT) en Handelingen II 1971/72, 10 038, p. 3 (verslag van mondeling overleg)). Van belang is voorts nog de Nota van toelichting bij de oorspronkelijke regeling bloed- en urineonderzoek van 1987 (Stcrt. 1987, 187).
Werkwijze bloedonderzoek
De afgenomen hoeveelheid bloed, in totaal ten minste 2 en bij voorkeur 8 milliliter, wordt door de arts verdeeld over twee monsterbuisjes van elk 5 milliliter (artikel 3, lid 2 en 4, lid 1 van de Regeling bloed en urineonderzoek.) De reden dat de wetgever spreekt van het meervoud buisjes is gelegen in het feit dat zij in principe elk een afzonderlijk functie hebben. De een wordt ingezet voor onderzoek door het NFI. De andere buis wordt bij het NFI gedurende een jaar bewaard i.v.m. een eventueel tegenonderzoek.
In het nieuwe Besluit alcohol drugs en geneesmiddelen in het verkeer zal wel uitdrukkelijk dat het moet gaan om twee buisjes (bloedmonsters)
Wettelijk minimum bloedmonster
Er is (wettelijk) minimaal 2 ml nodig om te kunnen bemonsteren. Dit komt overeen met een gewicht van 7,8 gram (de frontdesk van het NFI hanteert dit als minimum bij de intake). Bij een lagere hoeveelheid bestaat het risico dat gaandeweg het onderzoek blijkt dat er onvoldoende bloed beschikbaar is en er geen resultaat gegenereerd kan worden. Monsters met een lager gewicht worden dan ook geweigerd (met uitzondering van zwaarwegende redenen in overleg met de zaaksofficier). Als er dus een buisje sneuvelt, moet het overgebleven buisje dus minimaal 2x 2ml bevatten.
Fouten NFI
Uit informatie van het NFI blijkt, dat af en toe in de praktische uitvoering iets fout gaat. Soms heeft de arts gebruik gemaakt van één buisje i.p.v. twee, soms breekt de arts een buis en voegt hij een eigen exemplaar toe. Ook bij het NFI gebeurt wel eens een ongelukje, bijvoorbeeld omdat de naald een belletje van het glas van de monsterbuis raakt en de buis vervolgens breekt. Wanneer één van beide buizen hetzij kapot is, hetzij niet voldoet aan de voorgeschreven eisen, kan de officier aan het NFI vragen of met inachtneming van de belangen van de verdachte, met het overblijvende bloed zowel het primaire als het contra onderzoek kunnen worden uitgevoerd (waardoor het doel van de regeling alsnog wordt bereikt). Beiden buisjes bevatten immers het lichaamseigen materiaal (bloed) van dezelfde verdachte. De vraag is echter of deze werkwijze toelaatbaar is nu er hierbij contaminatie kan plaatsvinden met andere stoffen of vloeistoffen. Een buisjes bevat volgens artikel 4 lid 2 van de Regeling ook een mengsel van 40 milligram natriumfluoride en een hoeveelheid heparinenatrium waarvan de activiteit tenminste 575 I.E. bedraagt en waarvan het gewicht niet hoger is dan 5 milligram of van 20 mg natriumfluoride en 143 I.E. heparinenatrium, dan wel van andere door het Nederlands Forensisch Instituut aangewezen gelijkwaardige stoffen met antistol- en conserverende werking.