Met 107 km/u binnen bebouwde kom, nabij winkelgebied, levert in casu doodslag op
Doodslag in het verkeer wordt niet snel aangenomen, maar als de rechter tot een bewezenverklaring van doodslag kom, is het vaak goed mis. In de onderhavige zaak ging het om een verdachte die met zijn BMW is gaan “racen” tegen een andere auto. Hij reed 107 km/u binnen de bebouwde kom, alwaar slechts 50 km/u was toegestaan. Het ging bovendien om een druk winkelgebied, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ter plaatse bekend was, en dat wist. Die combinatie van omstandigheden maakt volgens de rechtbank dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, in die zin dat hij – door zo te rijden – een ongeluk met dodelijke slachtoffers op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank overweegt (Rb ‘s-Gravenhage, 30 november 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4625)
“De rechtbank stelt op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn BMW-5 met een snelheid van ongeveer 107 km/u heeft gereden, terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, en met deze snelheid binnen een (naderend) winkelgebied een voetgangersoversteekplaats heeft genaderd terwijl hij onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie ter plaatse.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de dag en het moment van het ongeluk “er niet helemaal bij” was en dat hij bekend was met de situatie ter plaatse, aangezien hij hier dichtbij woonachtig is.17 Verdachte wist derhalve dat het op genoemde locatie – een winkelstraat en nog temeer op een zomerse vrijdagavond rond 19.00 uur – druk kon zijn en dat hij een plaats naderde waarvan hij er zonder meer van uit zou kunnen gaan dat zich daar veel kwetsbare verkeersdeelnemers – voetgangers en fietsers – op de rijweg zouden kunnen bevinden. Uit de hiervoor genoemde wijze van rijden van verdachte met zijn BMW-5 kan bezwaarlijk anders volgen dan dat hij zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor andere verkeersdeelnemers, meer in het bijzonder zwakkere weggebruikers, zoals fietsers. Verdachte heeft zich aldus door zijn wijze van rijden willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben (vrgl. HR NJ 2004, 323 LJN AN9360). Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die wijze van rijden in de hiervoor vermelde situatie reeds toereikend is om van voorwaardelijk opzet op de dood van de kwetsbare medeweggebruiker te kunnen spreken. Een bevestiging of het door de raadsman genoemde “opplussen” van deze bewijsmiddelen is niet noodzakelijk om tot evengenoemd zelfstandige oordeel te kunnen komen.”