97 seconden tussen laatste appje en bellen 112 onvoldoende bewijs voor gebruik whatsapp tijdens rijden
In een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, van 23 november 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:9842 ging het om een aanrijding tussen een auto een fietser op een donkere polderweg. De officier vervolgde de verdachte voor art. 6 WVW vanwege onvoldoende oplettendheid door te whatsappen tijdens het rijden en een te hoge snelheid, maar de rechtbank sprak haar hiervan vrij. Dat het ongeluk was veroorzaakt door het gebruik van Whatsapp tijdens het rijden kon niet bewezen worden, nu er 97 seconden zaten tussen het laatste bericht en het bellen van 112. Verder reed de verdachte 80 km/u en dat was daar ook toegestaan. Uiteindelijk vrijspraak voor artikel 6 WVW, maar een veroordeling voor art. 5 WVW.
Ongeval veroorzaak door gebruik Whatsapp?
Het meest verstrekkende verwijt dat verdachte wordt gemaakt, is dat zij tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van de WhatsApp.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op de avond van het ongeval om 21.21.04 uur een WhatsApp heeft verstuurd met de tekst “Nee”, en op 21.22.41 uur 112 heeft gebeld. Tussen deze tijdstippen zijn 97 seconden gelegen, waarbinnen het ongeval heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de fietssters te laat heeft gezien doordat zij was afgeleid door het verzenden en ontvangen van WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon. Zij zou ook na het versturen van de “Nee” WhatsApp nog meerdere berichten hebben binnengekregen. Het door verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario dat zij bij boerderij [naam boerderij] zou zijn gestopt en de nadien nog binnengekomen berichten pas na het ongeval zou hebben gelezen, is zeer onwaarschijnlijk. Aan het in opdracht van de rechtbank opgemaakte aanvullend proces-verbaal komt geen bewijswaarde toe, omdat dit te veel onzekere variabelen bevat.
Verdachte heeft verklaard dat zij tijdens het rijden geen WhatsApp berichten heeft verzonden en gelezen. Zij heeft verklaard dat zij voor het ongeval op de Hoofdweg haar auto in de rijrichting bij boerderij [naam boerderij] heeft stilgezet, daar in ieder geval een appje heeft gelezen, dit bericht heeft beantwoord met “Nee”, haar mobiele telefoon heeft weggelegd en direct weer is gaan rijden. Zij heeft verklaard dat zij de fietssters toen zij bij [naam boerderij] stilstond, niet heeft gezien.
De rechtbank stelt bij het beoordelen van het door verdachte aangereikte scenario voorop dat, hoewel om bij een eventuele verwerping hiervan weerlegging het algemene uitgangspunt is, het eveneens is toegestaan om een alternatieve lezing als zeer onwaarschijnlijk terzijde te stellen of aan te geven dat deze niet aannemelijk is geworden of geloofwaardig is te achten. Bij deze beoordeling kan de ernst van de gevolgen van het ongeval geen rol spelen.
Uit de verklaring van verdachte en uit getuigenverklaringen is af te leiden dat verdachte na de aanrijding nog enige specifieke handelingen heeft verricht voordat zij 112 heeft gebeld. In het proces-verbaal video reconstructie van 18 oktober 2017 van verbalisant
[verbalisant] is beschreven hoe het door verdachte geschetste scenario in drie opeenvolgende reconstructies is nagespeeld. Hieruit is gebleken dat het geheel aan handelingen vanaf het wegrijden bij [naam boerderij] tot aan het bellen van 112 in gemiddeld 1 minuut en 25 seconden, oftewel 85 seconden, kan worden uitgevoerd. Ook volgt uit genoemd proces-verbaal dat de fietssters op het moment dat verdachte bij [naam boerderij] zou zijn weggereden op een zodanige afstand vóór haar fietsten dat zij voor verdachte niet zichtbaar waren. Het is juist dat niet is vast te stellen hoe lang verdachte heeft stilgestaan en waar de fietssters zich bevonden toen verdachte bij [naam boerderij] zou zijn gestopt. Daardoor kan het proces-verbaal van video reconstructie het scenario van verdachte niet zonder meer bevestigen. Dit scenario wordt door het proces-verbaal echter ook niet weerlegd. De rechtbank acht het in het geheel van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet zó onwaarschijnlijk dat ze het om die reden terzijde kan schuiven.
Uit genoemd proces-verbaal blijkt voorts dat niet is vast te stellen wanneer verdachte de WhatsApp berichten heeft gelezen die na het door haar om 21.21.04 uur verstuurde bericht, maar voor het ongeval, aan haar zijn gestuurd. Verdachte heeft vanaf het begin verklaard ze pas na het ongeval te hebben gelezen. Zij heeft verklaard nooit tijdens het rijden te appen, en binnenkomende berichten op haar telefoon te negeren. Ook deze verklaring kan niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld.
Het voorgaande brengt mee dat niet is bewezen dat verdachte WhatsApp berichten op haar mobiele telefoon zou hebben verzonden en/of ontvangen (in de betekenis van: gelezen) terwijl zij een voertuig bestuurde.
Snelheid; verdachte reed niet te hard
De overige verwijten die verdachte worden gemaakt, zien op de snelheid waarmee zij heeft gereden.
De rechtbank stelt het volgende vast. Verdachte heeft rijdende met een snelheid van 80 kilometer per uur op een aardedonkere, betrekkelijk smalle weg waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, [slachtoffer] , die links naast een andere fietsster voor haar op de weg fietste, te laat opgemerkt. Nadat verdachte op haar weghelft een rood lichtje had waargenomen, is zij iets naar links uitgeweken en heeft zij geremd. Dit bleek echter te laat: zij raakte [slachtoffer] vol van achteren.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden verweten dat zij met een te hoge snelheid heeft gereden. Zij heeft niet harder gereden dan het ter plaatse geldende maximum. De omstandigheden die tot noodlottig ongeval hebben geleid, kunnen niet meer worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu, zoals hiervoor overwogen, niet is komen vast te staan dat verdachte tijdens het rijden gebruik heeft gemaakt van haar mobiele telefoon, en ook geen andere omstandigheid naar voren is gebracht of gekomen die kan verklaren dat zij de voor haar fietsende [slachtoffer] niet tijdig heeft gezien, resteert slechts de objectieve vaststelling dat verdachte – kennelijk – haar snelheid te weinig aan de hiervoor omschreven omstandigheden heeft aangepast, en dat zij, ofschoon zij de ter plaatse geldende maximum snelheid aanhield, toch zo hard heeft gereden dat zij op het moment dat zij de fietssters waarnam een aanrijding al niet meer kon vermijden.
Conclusie: geen overtreding van art. 6 WVW
Verdachte valt met de overtredingen zoals hiervoor onder ‘snelheid’ beschreven weliswaar enig verwijt te maken, maar haar rijgedrag kan niet worden beoordeeld als zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend dat dit de drempel haalt van ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte zal dan ook van het haar primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.